All’uomo vengono offerte le occasioni più impensabili per la sua definitiva liberazione, ma in lui si sente anche la spinta al peccato, e perciò la volontà deve essere straordinariamente forte di resistergli e di tendere alla liberazione. Quindi deve sempre essere in battaglia con il desiderio in sé, perché questo sarà quasi sempre rivolto a ciò che è d’ostacolo per la liberazione dello spirito, altrimenti la resistenza non sarebbe merito dell’uomo. La forza dell’uomo non è sufficiente per superare con successo questa lotta, ma la volontà induce l’uomo a richiedere di nuovo la Forza a Dio, che gli giunge pure. Al peccato deve sempre venire opposta la volontà, se si vuole riuscire a liberar lo spirito. Il peccato è tutto ciò che è contro la Volontà divina, quindi separa l’uomo da Dio. E l’uomo è nato dal peccato, cioè la sua anima è l’unificazione di entità spirituali, che per propria spinta si sono staccate da Dio ed hanno agito contro la Sua Volontà, mentre tendevano verso l’oscurità e combattevano la Luce. La loro resistenza contro Dio ha procurato loro lo stato dell’essere bandito, e quindi l’anima è sempre ancora qualcosa di impuro, di bandito, che dapprima deve liberarsi mediante la propria volontà durante la vita terrena. Perciò dapprima deve combattere il peccato, cioè tutto ciò che è rivolto contro la Volontà divina. L’anima è incorporata soltanto allo scopo per avere l’occasione all’auto liberazione, per rinunciare alla sua volontà da tempi impensabili rivolta contro Dio per combatterla e finalmente tendere all’unificazione con Colui dal Quale è proceduta. Alla sua nascita nessun uomo è libero dal peccato della ribellione d’una volta contro Dio, e quindi ora è anche comprensibile la parola peccato ereditario. L’uomo intraprende la lotta contro la sua spinta insita in lui contro la Luce. Dovrà sempre combattere, per diminuire o sospendere lo stato d’oscurità intorno a lui e questa lotta richiederà tutta la sua volontà, ma ha a sua disposizione illimitata Forza se lascia diventare attiva seriamente la sua volontà e desidera la Forza da Dio. E’ la volontà che viene pretesa da Dio. Se Dio affida la sua volontà a Dio, allora Dio Gli fornisce la Forza in una tale misura, che si può liberare definitivamente dal suo stato bandito, che era soltanto la conseguenza di quel peccato, la volontà rivolta contro Dio. Ogni uomo entrando nella vita terrena ha ancora la volontà rivolta contro Dio, ma lasciando questa Terra può aver rinunciato a questa totalmente, cioè averla sottoposta alla Volontà di Dio, e questo significa per l’essere la definitiva liberazione dalla sua prigionia durata dei tempi impensabili.
Amen
TraduttoreEr worden de mens voor zijn uiteindelijke vrijwording de meest niet in te denken gelegenheden geboden, maar steeds is ook de drang in hem tot zonde duidelijk te merken en daarom moet de wil buitengewoon sterk zijn die drang te weerstaan en de vrijwording na te streven. Dus moet hij voortdurend strijden tegen het verlangen in zich, want dit zal meestal gericht zijn op datgene wat voor de vrijwording van de geest belemmerend werkt, daar anders de weerstand geen verdienste zou zijn van de mens. De kracht van de mens is weliswaar niet toereikend om deze strijd met succes te doorstaan, maar de wil laat de mens weer de kracht van GOD vragen, die hem dan ook wordt toegestuurd. De wil moet zich dus steeds tegenover de zonde verzetten, wil de vrijwording van de geest lukken.
Zonde is alles wat tegen de goddelijke Wil ingaat, dus de mens scheidt van GOD. De mens is geboren uit de zonde, d.w.z. zijn ziel is de vereniging van geestelijke wezenheden die uit eigen beweging met GOD braken en tegen Zijn Wil in handelden, doordat ze zich in duisternis begaven en het licht bestreden. Hun weerstand tegen GOD heeft hun de toestand van gekluisterd zijn opgeleverd, en dus is de ziel nog steeds iets dat onvrij is, gekluisterd, dat zich pas zal vrijmaken door zelf te willen gedurende het leven op aarde. De mens moet dus eerst strijden tegen de zonde, d.w.z. tegen alles wat gericht is tegen de goddelijke Wil.
De ziel is alleen maar belichaamd met het doel gelegenheid te hebben zichzelf te verlossen, om haar wil die sedert onheuglijke tijden tegen GOD was gericht, op te geven, er tegen te strijden en uiteindelijk de vereniging met HEM na te streven uit WIE ze is voortgekomen. Dus is geen mens bij zijn geboorte vrij van zonde vanwege de opstand van weleer tegen GOD en dus is nu ook het woord erfzonde begrijpelijk. De mens neemt de strijd op tegen de in hem aanwezige drang die gericht is tegen het licht. Hij zal steeds moeten strijden om de staat van duisternis die om hem is te verminderen of op te heffen, en deze strijd zal zijn hele wil nodig hebben, maar er staat hem onmetelijke kracht ter beschikking als hij zijn wil serieus aktief laat worden en de kracht uit GOD begeert.
Het is de wil, die door GOD wordt gevraagd. Geeft de mens zijn wil aan GOD ten geschenke, dan geeft GOD hem Zijn Kracht in zo'n mate, dat hij zich helemaal kan bevrijden uit zijn gekluisterde toestand, die alleen maar het gevolg is van die zonde - de tegen GOD gerichte wil. Ieder mens bezit bij het begin van zijn aardse leven nog de tegen GOD gerichte wil, maar kan bij het verlaten van deze aarde hem geheel hebben prijsgegeven, d.w.z. aan de goddelijke Wil hebben onderworpen, en dit betekent voor het wezen de uiteindelijke bevrijding uit zijn onheuglijke tijden durende gevangenschap.
Amen
Traduttore