Confronta annuncio con traduzione

Altre traduzioni:

Attività di pensieri – Cervello – Immagini

L’apparato dei pensieri dell’uomo somiglia a pagine vuote di un libro, finché è senza attività, cioè, finché la facoltà di pensare non è ancora formato, cioè che l’uomo non è ancora in grado di formulare dei pensieri. Nell’età delicata d’infanzia gli organi del pensare non sono ancora in attività. E ci vuole un certo tempo, finché il cervello umano cominci ad accogliere in sé delle impressioni dall’esterno. E questo avviene nel seguente modo. L’occhio umano trasmette un’immagine contemplata all’apparecchio pensante dell’uomo, il cervello. E questo comincia ora la propria attività, mentre fa agire l’immagine trasmessagli sulla retina con la più sottile percezione. Questa accoglie l’immagine, ed ora ne risultano delle impressioni coscienti, che sorgono nell’uomo come pensieri e che sono in certo qual modo effetti retro attivi dell’immagine nel cervello umano. Ogni impressione si fa quindi riconoscere sulla superficie della parete del cervello finora vuota e può essere o inciso indelebilmente a tempi lunghi, ma può anche diventare irriconoscibile a causa di nuove impressioni e sparire nell’incoscienza, cioè non venire più in mente all’uomo. Finché l’uomo vive, si formano sempre di nuovo strati nuovi, che servono ad accogliere ed a riflettere nuove impressioni. Ma la sensibilità con l’andare dell’età diventa sempre meno, e perciò le immagini non si stagliano più così chiaramente dalla superficie di ricezione e di conseguenza, le impressioni non possono più essere trasmesse così forti in modo che questo si manifesta nella dimenticanza, nella facoltà più debole dell’afferrare e nella diminuzione della facoltà d’accoglienza di impressioni, che richiedono una certa concentrazione. Allora l’apparecchio del pensare lavora ancora, ma solo lentamente, le impressioni dall’esterno non sono più in grado di stimolare un’attività aumentata; le immagini non vengono più trasmesse chiaramente alla parete del cervello, e si manifesta un blocco nell’intera attività dei pensieri. L’uomo non potrà più facilmente chiamare alla consapevolezza i singoli procedimenti, perché queste immagini sono offuscate e non chiare, ma possono descrivere dei procedimenti precedenti ancora con precisione, perché queste immagini esistono ancora indelebili e chiare nella sua consapevolezza, e possono essere portate alla superficie sin dai primissimi tempi, perché l’apparecchio del pensare può essere impresso dalle sue chiare immagini, e quindi ogni immagine appare in forma di pensieri. Il procedimento dell’attività dei pensieri è come un immergersi in profondità e trarre qualcosa alla superficie, se si tratta di vicende precedenti. Innumerevoli immagini sono incise in innumerevoli fogliettini, tutto lo spazio libero, non scritto è stato coperto da impressioni che l’occhio umano ha trasmesso, ed innumerevoli superfici sono state coperte da immagini di pensieri, che un’immagine penetrando dall’esterno ha fatto sorgere. La funzione di pensieri degli organi per questo stabiliti è quindi una attività propria, prodotta da impressioni esteriori e compiuta dalla volontà dell’uomo, di lasciar agire su di sé queste o quelle immagini. Queste immagini quindi non devono sempre penetrare attraverso l’occhio, possono far scaturire lo stesso processo anche delle immagini spirituali, immagini, che l’uomo fa sorgere in sé stesso attraverso la sua volontà e che poi fanno scaturire un’attività di pensieri collegato con questa. Quegli organi vengono quindi stimolati ad essere attivi soltanto attraverso la volontà dell’uomo, ed ora i pensieri prendono quella direzione, che corrisponde alla volontà dell’uomo. Degli interessi terreni ed immaginazioni terrene trasmetteranno comprensibilmente anche soltanto tali immagini alla parte del cervello, e la facoltà di pensare si esprimerà anche così che proprio tali pensieri dominano l’uomo, che coincidono con le immaginazioni terrene. Il percorso dei pensieri dell’uomo è sempre conforme alla sua volontà. La volontà determina il suo mondo dei pensieri. E per questo l’uomo è anche responsabile dei suoi pensieri, dato che è libero di trasmettere delle immagini al suo occhio spirituale, non importa di quale genere. Soltanto non deve dimenticare, che troppe immagini terrene diminuiscono la facoltà d’impressione e va quindi il suo proprio svantaggio, se per questo l’attività dei pensieri diventa di conseguenza spiritualmente minore e quindi infine non è più ricettivo per le Verità spirituali, cioè per trasmissioni di pensieri. Perciò tutti i pensieri esprimono sempre ciò che commuove profondamente l’uomo. E di conseguenza l’uomo, che è stato equipaggiato dal Creatore divino con tutte le facoltà, di cui anche l’attività dei pensieri, è responsabile per tutti i suoi pensieri, perché è libero di formulare questi secondo la sua volontà.

Amen

Traduttore
Tradotto da: Ingrid Wunderlich

Denkactiviteit - Hersenen - Beelden

Het denkapparaat van de mens lijkt op onbeschreven bladzijden zolang het niet in werking is, d.w.z. zolang het denkvermogen nog niet ontwikkeld is, dus de mens nog niet in staat is gedachten te formuleren.

In de tedere kinderjaren zijn de denkorganen nog niet in werking. En er is een bepaalde tijd voor nodig dat de menselijke hersenen indrukken van buiten in zich op beginnen te nemen. En dat geschiedt op de volgende manier.

Het menselijke oog geeft een waargenomen beeld door aan het denkapparaat van de mens - de hersenen. En deze beginnen dan hun eigen werk, doordat ze dit, aan de hersenen doorgegeven beeld, laten inwerken op een netvlies, gevoelig voor de fijnste gewaarwording. Dit neemt dat beeld op en nu ontstaan indrukken die men zich bewust is en als gedachten in de mens opduiken en in zekere zin de uitwerking naar binnentoe zijn van het beeld in de menselijke hersenen.

Elke indruk maakt zich dus kenbaar op het tot nu toe lege vlak van de hersenwand en kan, of voor lange tijden onuitwisbaar ingegrift zijn, of hij kan echter ook door nieuwe indrukken onherkenbaar worden en in het onbewuste verdwijnen, dus bij de mens niet meer in het bewustzijn komen.

Zolang de mens leeft, vormen zich steeds weer nieuwe lagen, die bestemd zijn nieuwe indrukken op te nemen en te weerspiegelen. Evenwel wordt die gevoeligheid met toenemende ouderdom steeds geringer. Daarom zullen zich de beelden niet meer zo scherp aftekenen tegen de ontvanglaag en bijgevolg de indrukken ook niet meer zo sterk aan het denkapparaat kunnen overbrengen, zodat dit zich uit in vergeetachtigheid, in zwakker bevattingsvermogen en in het afnemen van het opnamevermogen voor indrukken, waarvoor een zekere concentratie is vereist.

Dan werkt het denkapparaat nog maar langzaam, de indrukken van buiten zijn niet meer in staat een verhoogde activiteit teweeg te brengen. De beelden worden niet meer duidelijk op de hersenwand overgebracht en er treedt een stagnatie op in de gehele denkactiviteit. De mens zal zich niet meer gemakkelijk en zonder inspanning de afzonderlijke voorvallen in het bewustzijn kunnen roepen, omdat deze beelden onduidelijk en vervaagd zijn, maar de vroegere gebeurtenissen nog met nauwkeurigheid beschrijven kunnen omdat deze beelden nog steeds onuitgewist en helder in zijn bewustzijn aanwezig zijn en zelfs uit z'n vroegste jeugd aan het licht gebracht worden, omdat die heldere beelden duidelijk kunnen inwerken op het denkapparaat - en dus elk beeld in de vorm van gedachten tevoorschijn komt.

Het proces van het denkend bezig zijn is als 'n in de diepte duiken en iets naar de oppervlakte halen, als het om vroegere belevenissen gaat. Talloze beelden zijn in talloze blaadjes ingegrift. Al het vrije, onbeschrevene is bedekt door indrukken die het menselijke oog heeft doorgegeven, en talloze vlakken zijn door gedachten in de vorm van beelden bedekt - die door een van buitenaf binnenkomend beeld ontstaan waren.

De functie van de daartoe bestemde organen gedachten te "vormen" is dus een in zich afhankelijke activiteit, teweeggebracht door indrukken van buitenaf en uitgevoerd door de wil van de mens, deze of die beelden op zich in te laten werken.

Deze beelden behoeven ook niet altijd door het oog binnen te dringen, ook geestelijke beelden kunnen hetzelfde proces in werking zetten. Beelden, die de mens in zichzelf door zijn wil laat ontstaan, en die dan een daarmee samenhangende denkaktiviteit in werking stellen.

Deze organen worden dus eerst door de wil van de mens gestimuleerd actief te zijn, en dan nemen de gedachten die richting die aan de wil van de mens beantwoordt. Zuiver aardse interessen en aardse denkbeelden zullen begrijpelijkerwijs ook alleen zulke beelden aan de hersenwand doorgeven- en dan zal het denkend bezig zijn zich dus ook zo uiten dat zulke gedachten de mens beheersen die met de aardse voorstellingen overeenstemmen.

Altijd is de gedachtengang van de mens in overeenstemming met zijn wil. De wil bepaalt zijn gedachtenwereld. En daarom is de mens ook voor zijn gedachten verantwoordelijk, daar het hem vrijstaat zijn geestelijk oog beelden te verschaffen van welke aard dan ook. Alleen mag hij niet vergeten dat teveel aardse beelden het vermogen om indrukken op te nemen verminderen en dat het dus in zijn eigen nadeel is als, daaraan beantwoordend, het denkend bezig zijn geestelijk minder wordt, en hij zo tenlaatste niet meer in staat is geestelijke waarheden die overgebracht worden d.m.v. gedachten, op te nemen.

Dus zullen alle gedachten altijd dat uitdrukken wat de mens ten zeerste bezighoudt. Derhalve is de mens, die door de goddelijke Schepper met alle bekwaamheden - waartoe ook de aktiviteit van het denken behoort - is uitgerust, geheel verantwoordelijk voor al zijn gedachten, omdat het hem vrij staat deze naar zijn wil onder bewoordingen te brengen.

Amen

Traduttore
Tradotto da: Gerard F. Kotte