J'ai tout prévu, Je savais comment se développeraient les êtres spirituels dans la libre volonté, comme Je savais aussi depuis l'Éternité combien de temps la volonté des hommes M’opposerait résistance. Mais ce Savoir ne M'empêcha pas d'exécuter le Plan de divinisation des êtres créés par Moi, parce que Je prévis aussi que J’atteindrai un jour le but que Je M’étais donné Moi-Même, lorsque Je créai de Mon Amour des êtres spirituels. Mais Je ne toucherai jamais la libre volonté de Mes créatures, pour combien elles se tiennent encore loin de Moi, parce que pour Moi il n’existe aucun concept de temps, parce que dans l'Éternité ce que vous les hommes considérez comme des espaces de temps infini de longue durée ne sont tous que seulement des instants fuyants. Mais vous les hommes qui vous tenez encore loin de Moi, qui êtes encore imparfaits, le concept de temps vaut encore pour vous et cela jusqu'à ce que de nouveau vous ayez atteint la perfection, jusqu'à ce que vous vous soyez retransformés dans vos êtres primordiaux, car alors toutes les limitations sont annulées. Et alors votre destin n'est pas à appeler la béatitude, parce que dans ce temps jusqu'à votre perfectionnement vous devez souffrir. Le but que Je Me suis préfixé lorsque Je vous créai doit être atteint par vous-même, votre volonté doit y tendre, et vu que celle-ci M'est souvent très contraire pendant longtemps, Je dois employer des moyens qui mènent au renoncement de la résistance. Et un tel moyen est souvent la souffrance, une souffrance dans laquelle l'homme reconnaît sa faiblesse et a besoin de s'appuyer sur un Être Qui l'assiste. Alors il établit un rapprochement avec Moi qui mène ensuite aussi au but : la définitive union avec Moi. Le Plan de divinisation des êtres créés par Moi M'a aussi retenu d’empêcher la chute des êtres de Moi, parce que l'être lui-même devait accomplir cette divinisation dans la libre volonté, et vu qu’il a renoncé à sa Perfection dans laquelle J'avais créé l'être, il devait accomplir une grande œuvre : remonter lui-même de l'abîme de nouveau vers le haut, mais pour ensuite atteindre le plus grand degré de la Perfection chose à laquelle sa volonté devait aussi aspirer – donc à cela il n'était pas forcé par Moi. Cette liberté de la volonté est décisive si Je veux avoir auprès de Moi des êtres totalement libres, très parfaits, qui maintenant sont de vrais dieux et qui le resteront parce qu'ils sont devenus absolument Mes Images. Je peux tout, à Mon Pouvoir Je n’ai pas posé de limites, mais Je ne peux Moi-même pas enfreindre la Loi de l'Ordre éternel qui est basée sur un très profond Amour et une rayonnante Sagesse. Je ne pouvais donc pas créer des êtres sans libre volonté parce que Je peux faire se lever seulement du Parfait, et la libre volonté fait partie de la Perfection. Et d'autre part ces êtres devaient maintenant mettre à l'épreuve leur divinité, ils devaient donc maintenir leur Perfection même dans la libre volonté et s'approprier entièrement Ma Volonté et alors ils restaient aussi dans la Perfection. Pour cela ils devaient aussi avoir la possibilité d'orienter erronément leur volonté, parce qu’ils n’étaient pas des êtres tenus par Moi sous contrainte. Et chaque être externalisé de Moi devait prendre cette décision, et Je savais le succès de cette épreuve de volonté. Mais vu que pour Moi rien n’est impossible, J'emploie les moyens les plus divers que Ma Sagesse a considérés bons et efficaces et qui ont toujours seulement pour motivation Mon Amour pour rendre toutes Mes créatures incommensurablement heureuses. Ainsi J'examine à chaque instant l'état spirituel de Mes créatures et Je sais donc aussi lorsque des changements incisifs ou bouleversants sont nécessaires pour porter en avant le processus de retour dans son pays lorsqu’il s'est arrêté. Et le temps pour Moi ne compte pas, parce que dès que l'être a atteint l'état de Perfection, où n'existe plus de concept de temps, il considère cette longue période de la remontée seulement comme un bref instant et il est bienheureux de l'avoir dépassé. Alors il se trouve aussi de nouveau dans la plus claire connaissance et sait donc aussi que la Loi de l'Ordre éternel demande de telles re-transformations si l'être veut atteindre la plus sublime Perfection – la progéniture de Dieu. Alors il Me louera et Me glorifiera et il M'offrira tout son amour et alors il sera nouveau bienheureux sans limites, comme il l’était au début.
Amen
TraducteursAlles zag Ik vooruit. Ik wist hoe de geestelijke wezens in vrije wil zouden beslissen, evenals Ik sinds eeuwigheid op de hoogte ben van de wil van de mensen, hoe lang deze Mij weerstand biedt. Doch dit weten verhinderde Mij niet het plan van de vergoddelijking van de door Mij geschapen wezens ten uitvoer te brengen, omdat Ik evenzo vooruitzag dat Ik eens het doel zal bereiken dat Ik Mij zelf heb gesteld toen Ik uit mijn liefde geestelijke wezens buiten Mij schiep. Doch nooit zal Ik de vrije wil van mijn schepselen aantasten, al houden ze zich nog zo lang van Mij verwijderd, want voor Mij bestaat het begrip tijd niet. Want in de eeuwigheid zijn het alleen maar vluchtige momenten wat u mensen voor tijdperken van eindeloos lange duur aanziet.
Maar u mensen die zich nog van Mij verwijderd houdt, u die nog onvolmaakt bent, voor u geldt nog het tijdsbesef, en wel zo lang, tot u zich weer vervolmaakt hebt, tot u zich hebt veranderd tot uw oerwezen waar alle begrenzingen zijn opgeheven. En zo lang is uw lot ook geen gelukzaligheid te noemen, want in deze tijd tot aan uw volmaaktheid zult u moeten lijden. Het doel dat Ik Me stelde toen Ik u schiep, moet door u zelf worden bereikt, uw vrije wil moet hiernaar streven. En daar deze vaak zeer lang weerspannig is tegen Mij, moet Ik middelen gebruiken die er toe leiden dat de weerstand wordt opgegeven. En zo’n middel is vaak het leed. Een leed waar de mens zijn eigen zwakheid inziet en er behoefte aan heeft steun te zoeken bij een Wezen dat hem bijstaat. Dan ontstaat er een toenadering tot Mij, die dan ook naar het doel leidt: de totale aaneensluiting (met Mij). Het plan van de vergoddelijking van de door Mij geschapen wezens weerhield Mij er ook van, de afval van de wezens van Mij te verhinderen. Want deze vergoddelijking moest het wezen zelf volbrengen in vrije wil. En daar het zijn volmaaktheid opgaf, waarin Ik het wezen had geschapen, moest het een groot werk volbrengen: zich zelf uit de diepte weer op te werken, om dan echter de hoogste graad van volmaaktheid te bereiken, waarnaar zijn wil zelf moest streven, het wezen werd dus niet van Mij uit daartoe gedwongen.
Deze vrijheid van de wil is alleen het beslissende, wil Ik volledig vrije, hoogst volmaakte wezens naast Mij hebben, die nu ware goden zijn en zullen blijven omdat zij totaal mijn evenbeeld zijn geworden. Ik kan alles, aan mijn macht zijn geen grenzen gesteld, maar Ik zelf kan niet in strijd handelen met de wet van de eeuwige ordening die op diepste liefde en stralendste wijsheid is gebaseerd. Ik kon dus geen wezens scheppen zonder vrije wil, omdat Ik alleen het volmaakte kan laten ontstaan, de vrije wil echter bij de volmaaktheid hoort. En wederom moesten deze wezens nu ook hun goddelijkheid bewijzen, dat ze dus hun volmaaktheid ook in vrije wil behielden en zich helemaal mijn wil eigen maakten en dus daardoor ook in de volmaaktheid bleven. Ze moesten daarom ook de mogelijkheid hebben hun wil verkeerd te richten, want het waren geen door Mij onder dwang gehouden wezens. En deze beslissing moest ieder van de door Mij buiten Mij geplaatste wezens nemen en Ik was op de hoogte van het resultaat van deze wilsproef.
Daar Mij echter niets onmogelijk is, gebruik Ik de meest verschillende middelen die mijn wijsheid als goed en effectief zag en die steeds alleen mijn liefde als motivatie hebben om al mijn schepselen onmetelijk gelukkig te maken. Zo overzie Ik ook te allen tijde de geestelijke toestand van mijn schepselen en Ik weet daarom ook wanneer ingrijpende veranderingen of omwentelingen nodig zijn om het vastgelopen proces van het terugvoeren weer voort te zetten. En de tijd speelt voor Mij geen rol, want zodra het wezen de staat van volmaaktheid heeft bereikt, waar het begrip tijd niet meer bestaat, beschouwt het ook deze lange tijd van vooruitgang alleen als een kort moment en is het gelukkig, deze te hebben overwonnen. Het heeft dan ook weer het helderste inzicht en dus weet het ook dat de wet van de eeuwige ordening zo’n ommekeer verlangt, wanneer het wezen de hoogste volmaaktheid - het kindschap van God - bereiken wil. Dan zal het Mij loven en prijzen en Mij heel zijn liefde schenken. En dan zal het ook weer grenzeloos gelukkig zijn, zoals het was in het allereerste begin.
Amen
Traducteurs