Je Suis un Dieu bon et juste. Mon Amour pour Mes créatures est incommensurable, et Je voudrais les rendre toutes bienheureuses et leur préparer le bonheur le plus haut, parce que J’y suis poussé par l'Amour. Et vu que Je Suis sublimement parfait, Moi-même Je dois aussi Me bouger dans Mon Ordre de l'Éternité, tous les signes de Ma Perfection doivent être reconnaissables, et donc Ma Justice doit aussi montrer Ma Perfection qui impose des frontières même à Mon très grand Amour que Je voudrais montrer à toutes Mes créatures. Je ne peux pas rendre bienheureux un être qui a péché, parce que cela serait contraire à Ma Justice. Donc Mon Amour est lié à Ma Loi éternelle, il peut rendre heureux seulement le parfait dans une mesure comme Moi le voudrais, que l'être soit indescriptiblement bienheureux. Je peux faire précéder la Grâce devant le Droit, en aidant l'être devenu pécheur, pour qu’il soit libéré de ses péchés. Mais pour cela la volonté doit procéder de l'être lui-même, il doit être conscient de sa faute du péché et désirer en être libéré, et pour cela il doit demander de l'Aide. Mais Je ne peux pas libérer l'être de sa faute contre sa volonté, et Je ne peux pas le rendre heureux avec Mon Amour tant que Ma Justice n’est pas satisfaite, pour laquelle l'être doit lui-même être prêt. Beaucoup d’êtres appelés par Moi à la vie se sont révoltés contre Moi, ils sont devenus pécheurs, et à Mon Amour infini il a été mis des barrières, parce que Ma Justice n'a pas permis que l'Amour puisse agir comme auparavant lorsqu’il rendait les êtres incomparablement bienheureux. Et pour cela les êtres auraient été bannis dans l’éternité de l'Enceinte de Mon Courant d'Amour si Ma Justice n'avait pas eu satisfaction, chose que cependant les êtres eux-mêmes ne pouvaient pas faire, pour lequel ils étaient totalement incapables à cause de leur refus de Ma Force d'Amour, qui était leur grand péché. Malgré cela l'Expiation devait être prêtée selon la Loi de l'Ordre divin, si l'essentiel devait être de nouveau rayonné par Mon Amour, c'est-à-dire puisse devenir heureux. Et l'Homme Jésus a accompli cette Œuvre d'Expiation par amour pour Moi et pour l'humanité, dont il a reconnu l'état malheureux et Il a voulu l’éliminer grâce à Son Amour. Avec cela Ma Justice a trouvé Satisfaction, et maintenant Mon Amour pouvait se lever et se tourner vers les êtres qui autrefois s’étaient éloignés de Moi et se préparer de nouveau une béatitude que seulement Moi-même en tant que l'Éternel Amour pouvais leur montrer, qui cependant rendait aussi chaque être incommensurablement bienheureux. À cause du péché de la chute de Moi d'un temps de la part du spirituel devenu coupable il a été mis une limitation à Mon Amour, parce que Je ne tourne pas la Force d'Amour contre la volonté d'un être. Et même lorsqu’il renonce à sa résistance, il doit d'abord demander pardon de sa faute du péché, pour pouvoir de nouveau recevoir Mon Amour, parce que cela est demandé par Ma Justice qui fait partie de Mon Être parfait et parce que dans l’éternité Je ne peux pas inverser la Loi de l'Ordre qui est fondée sur Ma Perfection. L'Homme Jésus s'est acquitté de la Loi, Il vécut totalement dans l'Ordre divin, mais Il vit aussi le chemin de vie de Ses prochains totalement tourné contre la Loi de l’Ordre divin, et Il a pris toute leur faute du péché sur Ses Épaules et Il M’a offert un Sacrifice tellement immense, pour éteindre la faute du péché du spirituel autrefois tombé, que J’ai accepté ce Sacrifice, Je M’en suis contenté comme contrepartie pour l'incommensurable faute des êtres tombés de Moi et celles qu’ensuite aussi les hommes ont chargées sur eux ; J’ai accueilli le Sacrifice de l'Homme Jésus Qui voulait racheter tous les hommes du péché, parce que l'Amour en Lui a porté ce Sacrifice, et cet Amour c’était Moi-même. Donc c’est l'Amour qui a éteint la faute, ce qui cependant n'aurait pas été possible sans l'œuvre d'Expiation que J’ai pu accomplir seulement dans l'Enveloppe d'un Homme qui était capable et disposé à souffrir, Qui Lui-Même a souffert incommensurablement en contrepartie de la faute du péché de ceux qui étaient morts. Et avec cela la Justice n'a pas été circonvenue, il lui a été donné satisfaction, et maintenant Mon Amour pouvait de nouveau devenir actif, il pouvait s'offrir et rendre incommensurablement heureuses les créatures, parce qu'elles étaient de nouveau sans faute, et donc elles pouvaient de nouveau s'unir avec Moi et être totalement rayonnées par Mon Amour comme elles l’étaient au début. Et Mon Amour ne cessera pas, et il aidera tout ce qui une fois est devenu pécheur, s’il porte librement sa faute sous la Croix et la transmet à Jésus, et ainsi Ma Justice n'est pas circonvenue et l'être est libéré de sa faute, parce que l'Amour Lui-Même S’est sacrifié, parce que l'Homme Jésus s’est déclaré prêt à souffrir et à mourir pour que des hommes, les êtres autrefois tombés, n’ait pas à souffrir pour leur incommensurable faute du péché, parce qu'ils n'auraient éternellement pas été capables d'éteindre leurs péchés pour M’offrir l'Expiation que la Justice de Dieu exigeait pour offrir aux êtres de nouveau la Béatitude que Mon incommensurable Amour veut leur préparer. Auparavant il devait être créé l'équilibre pour la grande faute, parce que Ma Perfection ne peut pas enfreindre l'Ordre législatif, chaque faute doit être éteinte, parce que cela est demandé par Ma Justice.
Amen
TraducteursIK ben een goede en rechtvaardige GOD. Mijn Liefde voor Mijn schepselen is onmetelijk en IK zou hen allemaal gelukkig willen maken en hun het hoogste geluk willen bereiden, omdat de Liefde MIJ daartoe dringt. Maar omdat IK hoogst volmaakt ben, moet IK Zelf ook in Mijn ordening van eeuwigheid verkeren, alle tekenen van Mijn volmaaktheid moeten te herkennen zijn en dus moet ook Mijn Gerechtigheid Mijn Volmaaktheid bewijzen, die daarom ook aan Mijn overgrote Liefde, Die IK aan al Mijn schepselen zou willen betonen, grenzen stelt.
IK kan geen wezen gelukkig maken dat zondig geworden is, omdat dit Mijn Gerechtigheid zou weerspreken. Daarom is Mijn Liefde dus gebonden aan Mijn eeuwige wet. Ze kan alleen het volmaakte gelukkig maken in die mate, zoals IK zou willen dat het wezen onbeschrijflijk gelukzalig is. IK kan wel genade voor recht laten gelden, doordat IK het zondig geworden wezen help dat het vrij van zijn zonden wordt. Maar de wil daartoe moet van het wezen zelf uitgaan, het moet zich van zijn zondenschuld bewust zijn en verlangen daarvan vrij te worden en het moet daarvoor om hulp vragen.
Dus kan IK het wezen niet van zijn schuld bevrijden tegen zijn wil in en IK kan het ook zolang niet met Mijn Liefde gelukkig maken tot Mijn Gerechtigheid genoegdoening is gegeven, waartoe het wezen zelf bereid moet zijn. Vele van de door MIJ in het leven geroepen geestelijke wezens hadden tegen MIJ gezondigd. Ze waren zondig geworden en aan Mijn eindeloze Liefde werden beperkingen opgelegd, omdat Mijn Gerechtigheid niet toeliet dat de Liefde werkzaam kon zijn als vroeger, dat Ze dus de wezens onmetelijk gelukkig maakte. En daarom zouden deze wezens voor eeuwig verbannen zijn geweest uit de stroomkring van Mijn Liefde, als er niet aan Mijn Gerechtigheid zou worden voldaan, wat echter de wezens zelf niet konden, waartoe ze totaal niet bij machte waren door hun afweren van de Kracht van Mijn Liefde - waarin hun grote zonde bestond. Toch moest genoegdoening worden gegeven volgens de wet van de goddelijke ordening, als het wezen ooit opnieuw door Mijn Liefde doorstraald, dus gelukkig gemaakt, zou kunnen worden.
En dit werk van verzoening volbracht de Mens JEZUS uit Liefde voor MIJ en voor de mensheid, waarvan HIJ de rampzalige toestand inzag en die op wilde heffen op grond van Zijn Liefde. Daardoor werd er aan Mijn Gerechtigheid voldaan en Mijn Liefde kon nu op de voorgrond treden en Zich keren naar de wezens die eens van MIJ zijn uitgegaan en hun weer een zaligheid bereiden die alleen IK Zelf als de eeuwige LIEFDE hun ten deel kan doen vallen, DIE echter ook ieder wezen onmetelijk gelukkig maakt.
Door de vroegere zonde van afval van MIJ werd ME van de kant van hen die zondig waren geworden een beperking van Mijn Liefde opgelegd, omdat IK niet tegen de wil van een wezen in, hem de Kracht van Mijn Liefde doe toekomen. En zelfs wanneer het zijn weerstand opgeeft, moet het wezen tevoren vrij zijn van zijn zondenschuld om Mijn Liefde weer te kunnen ontvangen, omdat de Gerechtigheid dit eist, Die tot Mijn volmaakte WEZEN behoort en omdat IK eeuwig niet de wet van de ordening ongedaan kan maken, die gegrondvest is in Mijn Volmaaktheid.
De Mens JEZUS vervulde de wet. HIJ leefde helemaal in de goddelijke ordening, HIJ zag echter ook de levenswandel van zijn medemensen, die geheel tegen de wet van de goddelijke ordening in gericht was, en Hij nam al hun zondenschuld op Zijn Schouders en bracht MIJ een ontzettend groot offer om de zondenschuld van al het eens gevallene te delgen. En IK nam dit offer aan en voor MIJ volstond het als compensatie voor de onmetelijke zondenschuld die de van MIJ afgevallen wezens en dan ook de mensen op zich hadden geladen. IK nam het offer van de Mens JEZUS aan, DIE alle mensen wilde verlossen van de zonde. Want de Liefde in HEM bracht het offer, de LIEFDE echter was IK Zelf.
Dus heeft de Liefde de schuld te niet gedaan, wat echter niet mogelijk geweest zou zijn zonder een boetedoening die IK alleen maar kon volbrengen in het omhulsel van een Mens die in staat en gewillig was te lijden - Die zelf onmetelijk geleden heeft als compensatie voor de zondeschuld, van het gevallene. En bijgevolg is de Gerechtigheid niet omzeild, haar werd genoegdoening gebracht en nu kon Mijn Liefde weer aktief worden, Ze kon zich wegschenken en de schepselen onmetelijk gelukkig maken, want ze waren weer zonder schuld en daarom ook kunnen ze zich weer met MIJ verenigen en helemaal met Mijn Liefde doorstraald worden, zoals het was in het allereerste begin.
En Mijn Liefde neemt niet af, en Ze zal allen die eens zondig zijn geworden helpen, dat ze hun schuld vrijwillig onder het kruis dragen, ze aan JEZUS overgeven, en zo dus Mijn Gerechtigheid niet wordt omzeild en toch het wezen vrij wordt van zijn schuld, omdat de LIEFDE Zelf Zich heeft geofferd, omdat ZE Zich in de Mens JEZUS bereid verklaarde te lijden en te sterven, opdat de mensen - de eens gevallen wezens - niet hoefden te lijden voor hun onmetelijke zondenschuld , daar ze eeuwig niet bij machte zouden zijn hun zonden te delgen en tegenover MIJ boete te doen, die IK als rechtvaardige GOD moest eisen om de wezens weer de gelukzaligheid te schenken, die Mijn onmetelijke Liefde hen bereiden wil.
De vereffening van de grote schuld moet tevoren tot stand worden gebracht, want Mijn Volmaaktheid kan niet tegen de wettelijke ordening ingaan, elke schuld moet zijn uitgewist, omdat Mijn Gerechtigheid dit eist.
Amen
Traducteurs