L'âme perçoit chaque apport de Force spirituelle, bien que le corps ne le sente pas. Et donc l'homme ne peut pas lui-même juger dans quel degré de maturité il se trouve, parce que le spirituel murit seulement en lui, et pour cela le corps n'éprouve aucun changement, donc il ne fait apparaitre absolument aucun progrès spirituel. Et donc l'homme comme tel doit encore souvent combattre contre les avidités et les faiblesses purement corporelles bien que l'âme s’en soit déjà libérée. Mais alors elle est dominée par le corps et donc de nouveau liée à celui-ci, chose que l'âme n'aime pas. L'âme reçoit constamment la Force, et elle deviendra vite victorieuse du corps s’il lui est présenté quel danger représente son désir et cela lui réussira presque toujours, parce que la Force spirituelle devient efficace dès que l'âme arrive dans la misère. Mais aucun homme ne peut mûrir sans tentation, parce que sa force doit croître dans la résistance et cette résistance de l'âme est obtenue au travers de chaque tentation qu’elle doit dépasser. Le corps exige pour lui comme auparavant ce qui est la part du monde, et tant que l'âme ne le domine pas entièrement elle reste encline à sa tendance. Dès qu’elle l’a dominé elle peut considérer la matière comme totalement dépassée, parce que l'esprit en elle est maintenant plus fort et il détermine l'âme et le corps, et il est écouté volontairement. L'apport de Force doit cependant procéder d’une manière qui touche seulement l'âme, parce qu'autrement la volonté de résistance du corps serait vite cassée par une certaine contrainte, et alors ce serait une tendance involontaire pour la récompense, or l’homme ne peut pas tendre tout seul vers la perfection, vers quelque chose qui le pousserait alors à supprimer les avidités terrestres et les jouissances corporelles. Pour cette raison l'apport de Force a un effet seulement sur l'âme en poussant l’homme à une activité d'amour incessante, en l’incitant à prêter résistance aux joies terrestres et à exercer un travail constant sur lui-même, sans que le corps soit entravé dans son action et ses désirs. Mais vu que l'âme a besoin du corps pour exécuter des actions dont l'esprit en lui le charge, le corps perd lentement la liaison avec le monde et ses joies, parce qu'il exécutera toujours ce que l'âme exige de lui, même si initialement il le fait en titubant et avec des sens encore tournés vers le monde. Mais la Force de l'esprit est plus vigoureuse et la résistance du corps est cassée, dès que l'âme se donne totalement à l'esprit en lui, alors il détermine aussi le corps à s'unir à son désir et à ses tendances, et tout danger d'un appauvrissement à cause du monde est dépassé. Moins les luttes que l'homme doit mener contre les tentations de la part du monde sont importantes, plus haut est son état de maturité. S'il succombe dans la lutte contre le monde, cela est un arrêt de son développement tant qu’il ne lutte pas de nouveau pour se relever, tant qu’il ne rend pas de nouveau possible à l'âme l'apport de Force qui exclut une faillite. Mais les tentations du monde sont de toute façon nécessaires et même salubres, parce que dans celles-ci l'homme doit mettre à l'épreuve sa force et, chaque lutte, chaque victoire est un progrès vers le Haut. L'âme doit rester dans une lutte toujours continue pour la perfection, elle ne doit pas faiblir dans la prière pour le soutien d'amis spirituels, elle doit toujours se rappeler que ses pensées et ses tendances diminuent ou augmentent aussi l'afflux de Force, selon qu'il est tourné vers le monde ou vers le Règne spirituel. Mais le corps lui a été donné pour qu'il le vainque, parce que seulement à travers la tentation sa force croît s'il a la volonté sérieuse de devenir parfait.
Amen
TraducteursDe ziel neemt elke toevoer van geestelijke kracht waar, ofschoon het lichaam ze niet voelt. En daarom kan de mens zelf niet beoordelen in welke staat van rijpheid hij zich bevindt, omdat alleen het geestelijke in hem rijp wordt, maar het lichaam wat dat betreft geen verandering ondergaat, dus helemaal geen geestelijke vooruitgang laat zien. En daarom moet de mens als zodanig nog vaak strijd voeren tegen zuiver lichamelijke begeerten en zwakheden, terwijl de ziel zich daar al van heeft vrijgemaakt. Maar ze wordt dan door het lichaam beheerst en dus weer gebonden aan wat de ziel niet dierbaar is. De ziel neemt weliswaar voortdurend kracht in ontvangst en zal ook snel overwinnaar van het lichaam worden, ze zal het voorhouden welk gevaar er in zijn verlangen schuilt. En meestal zal het haar ook lukken, omdat de geestelijke kracht werkzaam wordt zodra de ziel in nood raakt.
Maar zonder verzoekingen kan geen mens rijp worden, want bij weerstand zal zijn kracht groeien en weerstand voor de ziel is elke verzoeking waartegen ze stand moet houden. Het lichaam eist voor zich nog steeds wat deel is van de wereld, tot de ziel het lichaam geheel beheerst, dat wil zeggen voor haar streven genegen maakt. Dan kan ze de materie definitief als overwonnen beschouwen, want de geest in haar is nu sterker en hij beslist over de ziel en het lichaam en wordt gewillig aangehoord.
De toevoer van kracht moet echter op een manier gebeuren die alleen de ziel treft, daar anders de wil van het lichaam om weerstand te bieden dadelijk zou zijn gebroken in een zekere toestand van dwang, al zou het in dat geval toch een onbewust streven naar een loon zijn, maar niet een streven uit eigen beweging naar volmaaktheid, wat de mens er dan toe zou aanzetten aardse begeerten en lichamelijk genot te onderdrukken. Het toestromen van kracht heeft daarom alleen een uitwerking op de ziel en drijft deze onstuitbaar aan tot werkzaamheid in liefde, tot het afstand doen van aardse vreugde en tot voortdurende arbeid aan zichzelf, zonder dat het lichaam daardoor wordt belemmerd in zijn handelen en wensen. Maar omdat de ziel het lichaam nodig heeft voor het uitvoeren van handelingen die de geest in zich haar opdraagt, verliest het langzaam de verbinding met de wereld en haar vreugden, want het zal steeds uitvoeren wat de ziel van hem verlangt, al is het ook in het begin aarzelend en met nog op de wereld gerichte zinnen. Maar de kracht van de geest is sterker en de weerstand van het lichaam is gebroken zodra de ziel zich volledig overgeeft aan de geest. Dan brengt ze ook het lichaam ertoe zich bij haar verlangen en streven aan te sluiten en elk gevaar van een wereldse vervlakking is voorbij.
Hoe geringer de gevechten zijn die de mens tegen de verzoekingen van de wereld heeft te voeren, des te hoger is zijn toestand van rijpheid. Verliest hij in de strijd met de wereld, dan is dit een stilstand van zijn ontwikkeling, tot hij er zich weer bovenuit heeft geworsteld, tot hij door het afstand doen voor de ziel weer de toevoer van kracht mogelijk maakt die een falen uitsluit. De verzoekingen van de wereld zijn echter toch nodig en ook heilzaam, want daarmee moet de mens zijn kracht beproeven. En elke strijd daartegen, elke overwinning is een stap opwaarts. De ziel moet voortdurend blijven worstelen om volmaaktheid. Haar gebed om ondersteuning door geestelijke vrienden mag niet verslappen. Ze moet steeds indachtig blijven dat haar gedachten en streven ook de toestroom van kracht vermindert of vergroot, al naar gelang het op de wereld of het geestelijke rijk is gericht. Maar het lichaam is haar ter beschikking gesteld, opdat ze het zal overwinnen. Want alleen door verzoeking groeit haar kracht als ze serieus volmaakt wil worden.
Amen
Traducteurs