• Retour

Lutter ou servir – l'arrogance – L'humilité

La volonté pour le bien fera affluer à l'âme plus de Force pour dépasser les désirs du corps, parce qu'il est toujours tenu compte de la libre volonté de l'homme, les afflux de Force seront toujours correspondants à cette volonté, ou plus forts ou plus faibles, la transmission de Force à travers les porteurs de Lumière sur la Terre comme aussi dans le Règne spirituel est d'intensité différente, parce que pour cela l'âme doit d'abord s’ouvrir, pour pouvoir l’accueillir et cette ouverture est toujours seulement la conséquence de la volonté. Donc, la volonté bonne tournée vers le Bien, vers Dieu, accueillera chaque Courant de Force sans résistance, l'homme sera prêt pour recevoir ce que l'Amour de Dieu lui offre. Alors l'âme peut mûrir, elle peut s'unir avec l'esprit en elle, sans être entravée par le corps, elle n'aura à craindre aucune action contraire, parce que le corps à aussi cette tendance de s’unir et ainsi il n'est plus accessible aux tentations à travers le monde, même si elles s'approchent souvent pour mettre à l'épreuve la force de la volonté et pour l'augmenter. Moins de résistance est maintenant opposée à l’action des porteurs de Lumière, plus avantageux est maintenant le chemin terrestre pour l'âme, parce qu'elle commence à dénouer ses chaînes, elle tend à la rencontre de la liberté de l'esprit, elle exploite le dernier temps de sa vie terrestre seulement pour dépasser la matière, chose qui lui procure aussi un facile détachement de la forme lorsque son cours terrestre sera terminé. Mais l'homme peut décider de lui-même, il peut se tourner vers chaque Force, soit vers la bonne, soit vers la mauvaise, il n'en sera pas entravée, mais seulement guidé par l'affectueuse providence pour qu'il lui soit facile de se tourner vers Dieu. Mais s'il développe en lui le bien, cela dépend de sa volonté et donc il est aussi responsable pour celui-ci, il est pour ainsi dire le sculpteur de sa volonté et doit aussi en prendre sur lui l'effet, parce qu'il lui est présenté dans toutes les situations de vie que et pourquoi il doit se décider pour Dieu dans le dernier stade de son développement. Sur cela il n'est jamais sans connaissance, parce que s'il ne lui arrive pas de l'extérieur ce savoir à travers des instructions, à travers la Parole divine, il peut aussi l’accueillir de l'intérieur à travers la voix de sa conscience qui l'instruit de façon initialement forte et audible, mais qu’au travers de sa propre volonté il peut aussi faire taire. Mais si l'âme réussit à rendre le corps sans volonté, c'est-à-dire à adapter son désir entièrement au désir de l'âme, alors l'âme utilise toute la volonté pour le bien, alors elle tendra toujours vers le Haut et accueillera la transmission de la Force du Règne spirituel, ce qui aura pour conséquence son perfectionnement spirituel, parce que la Force du Règne spirituel mène inévitablement en haut.

Amen

Strijden of dienen - Arrogantie - Deemoed

Om rijp te worden moet de mens allerlei tegenstand overwinnen, omdat zijn klim omhoog alleen mogelijk is als hij strijdt of dient.

De afval van GOD heeft plaatsgevonden in zelfaanmatiging, door valselijk aan te nemen zo machtig te zijn dat het wezen met GOD zou kunnen breken, dat het ook zonder HEM in het volle bezit van kracht is. En dus wilde het geestelijke (wezen) heersen naast GOD om zich door het vergroten van de eigen kracht boven GOD te stellen.

En nu moet het de weg terug gaan; het moet, om met GOD te kunnen heersen op de eerste plaats zijn krachteloosheid inzien en nu om de hem ontbrekende kracht worstelen en vragen, in diepste deemoed moet het GOD dienen en het wezenlijke dat hem is toegevoegd. Het moet strijden of dienstbaar zijn, dus zichzelf overwinnen, het moet vanuit zijn aanmatiging terug tot deemoed worden en nu de kracht nastreven, die het eens bezat en bewees deze onwaardig te zijn. Dus moet het 't bewijs leveren (deze kracht) waardig te zijn en hiervan getuigen door worstelen en dienstbaar zijn. Dan ontwikkelt het geestelijke zich positief.

Maar is nu in de mens het gevoel om te heersen te sterk ontwikkeld, dan moet hij daar tegen strijden, hij moet dus een strijd voeren tegen zichzelf. En dit is beduidend zwaarder. Hij moet de deemoed ook tegenover de naaste beoefenen, hij moet de arrogantie die hij tegenover GOD had, aflossen doordat hij zich in dienende liefde tot zijn medemensen wendt.

Dezen zijn ook GOD's schepselen en voor GOD moeten ze als mensen worden behandeld en niet als onder hem staand, maar als gelijkwaardig worden aangezien. En zo de mens een heersersnatuur heeft, moet hij zich bijzonder overwinnen als hij aan deze eis wil voldoen. Hij moet dienen terwijl hij zou willen heersen, hij moet worstelen terwijl hij het voor het zeggen meende te hebben. Alleen zo kan hij zich positief ontwikkelen, want zijn wezen zal hem velerlei tegenstand laten voelen, tengevolge waarvan hij rijper kan worden.

En niet eerder zal hij zich hebben overwonnen tot hij zijn arrogantie van weleer opgeeft, tot hij klein en deemoedig tegenover GOD staat en begeert met HEM verenigd te zijn.

Amen