Comparer communication avec traduction

Autres traductions:

L'état sans défense dans l'au-delà

Le temps terrestre rendu inutile ne peut jamais et encore jamais être récupéré dans l'au-delà, bien que là aussi une remontée vers le Haut soit possible. Le processus de changement se déroule en peu de temps sur la Terre, alors que dans l'au-delà il faut un temps indescriptiblement long pour mettre l'âme dans le degré de Lumière qui permet de créer et de former. Sur la Terre il suffit de la volonté pour Dieu et une intime prière pour que soit transmise la Force à l'âme, parce que celle-ci est à sa disposition d’une manière démesurée, tandis que dans l'au-delà l'être est sans défense dans un état d'imperfection, de sorte qu’il ne peut plus rien faire par sa volonté, parce que ce qui aide à la libération de l'enveloppe accablante demande de la Force. Et celle-ci il ne la possède pas et donc il ne peut pas changer arbitrairement son état, mais auparavant il doit se conquérir la Force à travers sa volonté. Mais celle-ci est faible parce que l'être est imparfait. Dans la vie terrestre par contre il suffit de la volonté pour Dieu pour que la Force augmente, dès que l'homme croit en Jésus Christ et en Son Œuvre de Libération, parce que Jésus Christ a conquis pour les hommes la Force qui revigore la volonté à travers Sa mort sur la Croix. Tout ce que l'homme fait, est une manifestation de la Force, et il peut employer et utiliser continuellement la Force parce qu'elle lui afflue continuellement. Donc il peut dérouler à tout instant des Œuvres d'amour qui le libèrent de sa chaîne, dès que seulement il veut, même lorsqu’il est encore imparfait, chose que l'être imparfait de l'au-delà ne peut pas faire. Parce que même s’il veut aider et donner de l’amour, il le peut seulement lorsque lui-même reçoit l’amour et donc il peut alors le transmettre au-delà. Et cet amour, qui devient donc Force, doit d'abord lui être tourné par des êtres de bonne volonté de donner, ou bien par des hommes par la prière, chose qui est un acte de la libre volonté et qui peut certes être désiré par des êtres de l'au-delà, mais pas forcé, ou bien par des êtres de Lumière capables de donner mais qui peuvent transmettre seulement lorsque l'être a le désir d'aider et est actif dans l'amour. Donc en premier lieu il doit exister la volonté pour servir, avant que ne puisse avoir lieu la transmission de la Force, parce que l'être dans sa situation pense plutôt à lui qu'aux âmes qui souffrent. Sur la Terre l'homme utilise la Force pour chaque activité et avec cela il sert toujours et constamment sans se soumettre consciemment à une activité de service. Donc son âme peut aussi se former d’une manière involontaire, lorsqu’elle le pousse intérieurement au Bien et que celui-ci ne s'oppose pas à cette poussée. Et avec cela il augmente la Force en lui et sa vie terrestre peut être un inimaginable succès, parce que chaque bonne action lui procure une Force renouvelée et le fait tendre consciemment vers Dieu. Dans la vie terrestre l'homme peut donc faire et ne pas faire ce qu'il veut, parce qu'il n'en est entravé par aucun manque de Force. Tandis que dans l'au-delà la volonté n’entraine pas en même temps la réception de la Force, mais seulement la volonté d'aider la lui procure. Cette Force qui est maintenant transmise, est à l'avantage seulement des êtres qui veulent donner de l'aide, et par leur volonté d'aider ils se conquièrent maintenant aussi l'amour des êtres de Lumière et seulement maintenant ils sont pourvus par eux. La remontée vers le Haut commence dès l'instant où une affectueuse activité anime une âme imparfaite, mais cela demande un temps inconcevablement long, avant qu'elle n’atteigne le même but, chose que l'homme sur la Terre peut atteindre facilement, vu que la Force ne lui manque pas. La volonté et la Force sont absolument nécessaires pour transformer un être encore dans l’obscurité en un être de Lumière. Si maintenant l'être est sans défense, alors son état reste inchangé, il a le même état qu’il avait lors de son décès de la Terre. La volonté tournée vers le Haut lui procure une Force plus grande tant qu’il demeure sur la Terre, alors que dans l'au-delà l'apport de Force est lié à une condition, c’est de transmettre cette Force à des âmes qui ont besoin d'aide. Donc l'être doit désirer la Force pour d’autres âmes. Le motif pour demander la Force doit être d’agir dans l'amour, alors celle-ci lui sera fournie. La disponibilité de l'activité d'amour est donc nécessaire pour l'apport de la Force. Alors que dans la vie terrestre l'homme peut disposer de la Force même lorsqu’il ne l'emploie pas pour être actif affectueusement. Et donc sur la Terre il peut atteindre des progrès spirituels insoupçonnés dès qu'il emploie la Force qui lui arrive selon la Volonté divine. Il peut se former entièrement dans un être de Lumière et à l'entrée dans l'au-delà être dans un degré de Lumière qui lui procure d’inimaginables délices célestes, et un être qui abandonne la vie terrestre dans l'obscurité de l'esprit, nécessite un temps infini pour se former en un porteur de Lumière, bien qu’à lui-même dans l'au-delà il soit concédé l'aide de la part d'êtres de Lumière qui sont continuellement actifs pour mener de l'état obscur à la Lumière.

Amen

Traducteurs
Traduit par: Jean-Marc Grillet

Krachteloze toestand in het hiernamaals

De niet gebruikte tijd op aarde is in het hiernamaals nooit meer in te halen, ofschoon een opwaarts gaan ook daar mogelijk is. Het veranderingsproces op aarde speelt zich in korte tijd af, terwijl er in het hiernamaals een onbeschrijflijk lange tijd nodig is om de ziel in die graad van licht te brengen, die een scheppen en vormgeven tot gevolg heeft. Op aarde is de wil tot God en een innig gebed, dat de ziel kracht gegeven wordt, voldoende, want de kracht staat haar onbeperkt ter beschikking, terwijl in het hiernamaals het wezen krachteloos is in het stadium van de onvolmaaktheid, als het niets meer kan doen uit eigen wil. Want wat haar help vrij te komen uit het knellende omhulsel, vereist kracht. Deze kracht bezit ze niet en daarom kan ze haar toestand niet naar believen veranderen, maar ze moet deze kracht eerst verwerven door haar wil. Maar de wil is zwak, juist omdat het wezen onvolmaakt is. In het aardse leven daarentegen is de wil tot God voldoende, zodat zijn kracht toeneemt, zodra de mens in Jezus Christus en Zijn verlossingswerk gelooft. Want Jezus Christus heeft door Zijn dood aan het kruis deze versterkte wilskracht voor de mensen verworven.

Alles wat de mens doet, is een uiting van kracht. Zodoende kan de mens onophoudelijk kracht gebruiken en benutten, omdat deze hem onophoudelijk toestroomt. Hij kan dus de werken van liefde, het hem uit zijn boeien bevrijden, altijd verrichten, zodra hij maar wil. Ook wanneer hij nog onvolmaakt is, hetgeen het onvolmaakte in het hiernamaals niet kan. Want ofschoon het ook zou willen helpen en liefde geven, het kan dit pas, wanneer het zelf liefde ontvangt en het zo dus als zodanig doorgeven kan.

En deze liefde, die dus kracht wordt, moet eerst gegeven worden door wezens, die bereidwillig zijn om te geven. Of door mensen door het gebed. Maar wat een daad van de vrije wil van de mens is en door de wezens in het hiernamaals wel gewenst is, maar niet afgedwongen kan worden. Of door lichtwezens, die in staat zijn tot geven, maar die ook pas dan uit kunnen delen, wanneer het wezen het verlangen heeft om van zijn kant te helpen en liefhebbend werkzaam te zijn. Dus moet eerst de wil om te dienen aanwezig zijn, voordat de krachtoverdracht plaats kan vinden en het wezen denkt in zijn deerniswekkende toestand eerder eerst aan zichzelf dan aan de zielen, die medelijden hebben.

Op aarde gebruikt de mens de kracht voor wat voor activiteit dan ook en hij dient daardoor voortdurend, zonder zich bewust aan dienstbaarheid te onderwerpen. Zodoende kan zijn ziel zich ook onbewust ontwikkelen, wanneer het hem innerlijk aanzet tot het goede en het zich tegen deze aandrift niet verzet. En daardoor neemt de kracht in hem toe en zijn aardse leven kan onvoorstelbaar succesvol zijn, omdat elke goede handeling hem nieuwe kracht oplevert en hem bewust naar God laat streven.

In het aardse leven kan de mens doen en laten wat het wil, omdat hij niet door een gebrek aan kracht gehinderd wordt. Terwijl in het hiernamaals de wil nog niet tegelijkertijd de ontvangst van kracht betekent, maar pas de wil om te helpen hem kracht oplevert. De kracht, die hem nu gegeven wordt, komt in zekere zin het wezen ten goede, dat hij hulp wil geven en door de wil om te helpen verwerft hij nu ook de liefde van de lichtwezens en pas nu wordt hij ook door hen bedacht.

De weg omhoog begint weliswaar bij het moment van de liefhebbende werkzaamheid van een onvolmaakte ziel, maar ze heeft ondenkbaar lange tijd nodig, voordat ze hetzelfde doel bereikt, wat de mens op aarde gemakkelijk kan bereiken, omdat hij onmiddellijk zijn wil in de daad om kan zetten, omdat hem daartoe de kracht niet ontbreekt. Wil en kracht zijn absoluut nodig voor de verandering van een nog duister wezen in een lichtwezen.

Als het wezen nu krachteloos is, dan blijft zijn toestand onveranderd. Dat wil zeggen hetzelfde als het was bij het verscheiden van de aarde. De naar boven gerichte wil levert hem een toename van kracht op, zolang hij op aarde verblijft, terwijl in het hiernamaals de schenking van kracht met een voorwaarde verbonden is, namelijk met het doorgeven van deze kracht aan hulpbehoevende zielen. Het wezen moet dus naar kracht verlangen voor andere zielen.

Een werkzaam willen zijn in liefde moet de aanleiding zijn voor het verzoeken om kracht. Dan zal deze kracht hem ook gegeven worden. De bereidwilligheid tot werkzaamheid in liefde is dus de voorwaarde voor de schenking van kracht. Maar in het aardse leven kan de mens over de kracht beschikken, ook wanneer hij deze niet gebruikt om werkzaam te zijn in liefde. En daarom kan op aarde de mens ongekende geestelijke vooruitgang boeken, zodra hij de hem toekomende kracht volgens de goddelijke wil gebruikt.

Hij kan zich geheel tot lichtwezen vormen en bij zijn intrede in het hiernamaals in een graad van licht staan, die hem onvoorstelbare hemelse gelukzaligheden oplevert. En een wezen, dat in de duisternis van geest het aardse leven verlaat, heeft eindeloze tijden nodig om zich tot een lichtdrager te ontwikkelen, ofschoon hem ook in het hiernamaals hulp verleend wordt van de kant van de lichtwezens, die onophoudelijk actief zijn om het duistere naar het licht te leiden.

Amen

Traducteurs
Traduit par: Peter Schelling