Dans ce temps d'émancipation spirituelle de très nombreuses questions sont soulevées, et ces questions concernent toujours et encore un domaine peu exploré, la vie intérieure de l'homme. Parce qu'une chose est claire pour tous, c’est que la vie intérieure de chaque homme est différente, et pour cela il cherche maintenant une explication. Aux hommes il manque toute connaissance. Ils ont une conviction qui ne tolère aucune objection que la formation intérieure de l'homme doit être mise en liaison avec la construction du corps ; donc ils partent du fait qu’une race humaine déterminée doit aussi avoir les mêmes sentiments, et que donc la vie intérieure est conditionnée par la race. Et cette opinion donne maintenant motif à toutes les questions possibles. Cet enseignement de la race sur lequel se basent aujourd'hui toutes les théories est justifié seulement lorsqu'il met en lumière des manifestations extérieures telles que l’aspect ou la manière d'être, de sorte qu'une race déterminée se reconnaît à des signes déterminés de reconnaissances extérieures. Mais la race n'a jamais quelque influence sur le sentiment intérieur de l'homme, qui cependant est l'unique déterminant du point de vue spirituel. Et par conséquent vraiment les races les plus différentes ont une certaine ressemblance quant à la vie des sentiments, donc on ne peut présumer que la race ait une influence sur la vie intérieure, car cela serait une erreur, parce que la vie des sentiments qui a son origine dans l'âme est formée par l'homme lui-même. Si le Créateur avait mis dans la même race la même vie des sentiments, les différentes lignées des peuples devraient être respectivement du même genre. Chaque manière d'agir serait basée sur la race de l'homme et ainsi il serait jugé. Et par conséquent Dieu aurait prescrit aux différents hommes toujours la même formation de leur vie intérieure, et alors les hommes ne pourraient pas êtres différents comme cela leur a été assigné par Dieu Lui-Même à travers l'appartenance à une race déterminée. Donc on ne pourrait pas parler de développement vers le Haut, et encore moins ils devraient en rendre compte. Mais à eux il ne leur a pas été concédé le séjour sur la Terre pour se former extérieurement de la même manière selon leur race, mais chaque homme doit prendre soin de sa vie intérieure, peu importe sa race, et donc il doit aussi contribuer à son développement spirituel vers le Haut. Tout l'extérieur des hommes se référera seulement à la vie terrestre, c'est-à-dire que ces hommes liés à travers la race conserveront toutes leurs caractéristiques, peu importe que la prédisposition intérieure soit pour ou contre Dieu. On relève une coïncidence de pensées seulement sur les questions purement mondaines, mais sur les questions spirituelles les pensées de chaque homme seront différentes et la prédisposition envers Dieu sera fondamentalement différente, de sorte que l'appartenance à une race ne peut jamais et encore jamais faire se lever la conclusion que l'homme serait forcé à penser en fonction de sa race. Et cela rectifie maintenant une opinion erronée qui jusqu'à présent a été trop peu examinée. De fausses conclusions ont été tirées, même si apparemment la formation extérieure des hommes était presque semblable. La vie intérieure est totalement isolée. Pour former cette vie intérieure selon la Volonté divine, l'homme doit s’occuper du spirituel, il ne peut pas mettre en liaison sa particularité avec sa tâche spirituelle, il doit lutter vraiment comme un homme appartenant à une autre race, s'il veut porter son âme dans la condition où Dieu y trouve Complaisance et qu'Il l'accueille dans Son Royaume.
Amen
TraducteursEr worden zo eindeloos veel vragen opgeworpen in een tijd van een zich geestelijk vrijmaken en steeds betreffen deze vragen een nog weinig onderzocht gebied, namelijk het innerlijke leven van de individuele mens. Want het is voor iedereen duidelijk, dat het innerlijke leven van elk mens verschillend is en men probeert daar nu een verklaring voor te vinden. Want het ontbreekt de mens aan elk inzicht.
Ze gaan er met een overtuiging, die geen tegenspraak duldt, ertoe over om de innerlijke vorming van de mens in verband te brengen met de bouw van het lichaam. Ze gaan er dus van uit, dat een bepaald menselijk ras ook hetzelfde gevoel moet hebben. Dat dus het innerlijke leven raciaal bepaald is. En deze opvatting geeft nu aanleiding tot alle mogelijke vragen.
De rassenleer, waar alle theorieën tegenwoordig op zijn gebaseerd, zijn slechts in zoverre terecht als ze de uiterlijke verschijning, het aanzien, de aard, belichten, dat dus een bepaald ras ook aan bepaalde uiterlijke kenmerken te herkennen is. Maar nooit heeft het ras één of andere invloed op het innerlijke gewaarworden van de mens en alleen dat is in geestelijk opzicht doorslaggevend. En dus hebben juist de meeste verschillende rassen een bepaalde overeenkomst in hun gevoelsleven, dus neemt men nu aan dat het ras invloed heeft op het innerlijke leven.
En dit is niet juist. Want het gevoelsleven, dat in de ziel zijn oorsprong vindt, wordt door elk mens zelf gevormd. Als in dezelfde rassen door de Schepper hetzelfde gevoelsleven gelegd zou zijn, zouden de verschillende volksstammen dus overeenkomstig dezelfde aard hebben. Elke handelswijze zou dan zijn oorzaak hebben in het ras van de mens en dus ook dienovereenkomstig beoordeeld worden. En bijgevolg zou God de verschillende mensen steeds de vorming van hun gevoelsleven voorschrijven en de mensen zouden dan niet anders kunnen zijn, dan het hen door het behoren tot een bepaald ras door God toebedeeld zou zijn.
Een opwaartse ontwikkeling zou dus niet in aanmerking komen en net zomin zouden de mensen tot verantwoording geroepen kunnen worden. Maar ze krijgen het verblijf op aarde niet toegekend om zich juist door hun ras naar buiten toe hetzelfde te vormen, maar het gevoelsleven moet elk mens, het doet er niet toe tot welk ras hij behoort, zelf verzorgen en er dus zelf aan bijdragen om zich geestelijk opwaarts te ontwikkelen.
Al het uiterlijke van de mensen zal ook alleen maar betrekking hebben op het aardse leven, respectievelijk deze door het ras verbonden mensen zullen alle karakteristieke eigenschappen behouden, geheel om het even of de innerlijke instelling voor of tegen God is. Alleen bij zuiver wereldse vragen is een overeenkomst van de gedachten aan te treffen. Maar bij geestelijke vragen zal het denken van elk individueel mens anders zijn en de instelling ten opzichte van God zo totaal verschillend, dat het behoren tot een bepaald ras nooit tot de slotsom kan laten komen, dat de mens gedwongen is om overeenkomstig zijn ras te denken.
En dit zet nu een verkeerde opvatting recht, die tot nog toe weinig onderzocht werd. Er werden verkeerde conclusies getrokken, ook wanneer de uiterlijke vorm van de mensen schijnbaar tamelijk gelijksoortig was. Het gevoelsleven staat hier volledig van geïsoleerd. Om dit overeenkomstig de goddelijke wil vorm te geven, moet de mens zich geestelijk bezighouden. Hij kan zijn karakteristieke eigenschappen niet in verband brengen met zijn geestelijke opdracht. Hij moet net zo worstelen als een mens, die tot een ander ras behoort, als hij zijn ziel in de toestand wil brengen, dat God daar welgevallen aan heeft en Hij hem opneemt in Zijn rijk.
Amen
Traducteurs