L'esprit de l'homme se précipite dans un immense abîme, parce que son éloignement de Dieu se manifeste visiblement. Il a pris sur lui l'existence terrestre pour conclure le chemin infini à travers la forme, mais il a régressé, parce qu'il lui manque une chose, vouloir trouver et reconnaître Dieu. Sa volonté niera toujours tout ce qui fait reconnaître et affirmer Dieu. Ainsi son chemin sur la Terre est seulement un passage dans une nouvelle forme dans l'état lié sans qu’il se préoccupe de la Vie dans l'au-delà, mais ce passage peut être aussi utilisé par les Forces qui veulent servir Dieu, pour transformer ses pensées, pour diminuer le parcours indiciblement atroce à travers toute la matière – pour changer la manière d'éduquer - et guider l'âme vers la juste destination. Mais cela demandera des efforts beaucoup plus difficiles dans l'au-delà, vu que l'état obscur a pour conséquence un durcissement de sa volonté et toute tentative peut échouer pour cette âme. Seulement la prière d'une personne sur la Terre peut la sauver de ce dernier naufrage, vu qu’il se rend sensiblement compte de ce qui peut être le premier et unique motif pour lui faire changer d’idée. Sur la Terre dans son âme demeure une Force qui la force de se rebeller contre tout ce qui est divin, et qui a son origine dans le règne de l'obscurité. Elle renforce en lui le sentiment de supériorité, et fait prendre cette orientation à ses pensées ce qui le mène à nouveau au résultat de refuser Dieu ; elle le capture tellement que chaque Force opposée reste inefficace, vu que sa volonté résiste à cette Force et s'adapte à l'autre. Avec cela l’objection du pourquoi Dieu a créé l'homme vraiment ainsi et pas autrement est inutile, parce que l'homme a le droit de décider de lui et de ses pensées, et à chacun est offerte l'opportunité d’échanger avec l'autre ses pensées. Mais pour cela sa volonté doit être active, mais celle-ci est plus forte et donc elle n’est pas disposée à soumettre ses pensées à une épreuve, ainsi chaque effort de la Force spirituelle est sans succès. Le concept de Dieu pour un tel homme est pour ainsi dire totalement exclu de ses pensées, parce qu'il ne lui plaît pas de reconnaître la Puissance à laquelle il devrait se soumettre. Dans son imagination la Création est résultat d’une Force qui a laissé arbitrairement se lever l'homme comme produit des forces de la nature qui restent toujours les mêmes, mais il ne concède à cet être vivant aucune autre destination plus profonde. Donc il considère le temps terrestre d’une certaine manière sans plan, sans un but quelconque dans le sens mondain, et l'intelligence de chaque homme est arbitraire selon sa faculté. Et donc chaque tendance d'un tel homme sera tournée seulement vers des améliorations mondaines ; il cherchera à promouvoir le bien vivre et il appellera cela agir dans l'amour, mais cela sera tourné seulement vers des nécessités corporelles, c'est-à-dire toujours guidé par le motif d'augmenter son bien-être. Parce que seulement tout ce qui rend plus agréable le chemin à travers la vie terrestre lui semble précieux, et à nouveau il croit que l'homme lui-même puisse procurer l'amélioration de l'existence terrestre à travers une juste prédisposition d'esprit pour cela. Mais quelque soit le motif de la fausse prédisposition spirituelle d'une vie terrestre difficile, il ne veut pas le connaître, c'est-à-dire qu’il ne veut pas le comprendre, vu que justement cette admission exigerait aussi de lui un autre chemin de vie, qui ne correspondrait à nouveau pas à son désir mondain et à ses pensées. Et de tels hommes restent très en arrière dans leur développement animique, parce que toute épreuve, toute souffrance et toute l'aide tourné vers eux ne procurent aucun tournant dans leur fausses pensées, tant qu’en eux ne devient pas puissante la poussée pour la Vérité et qu’ils se rendent compte de la caducité de tout ce qui est terrestre. Seulement alors il serait possible que la volonté devienne plus ductile et se rebelle moins. Donc la lutte et la prière pour de telles âmes ne doivent pas cesser, parce que tant que l'homme demeure sur la Terre, il ne peut lui être concédé d'aide si celle-ci n’est pas acceptée et utilisée, tandis que pour celui qui est dans l'au-delà il lui manque toute Force et seulement la prière de l'homme peut lui procurer un allégement, si sa volonté ne désire pas arriver en haut.
Amen
TraducteursDe geest van de mens, van wie de verwijdering van God zo duidelijk aan de oppervlakte komt, zinkt in een ontzaglijke diepte. Hij heeft het aardse bestaan op zich genomen om een eindeloze gang door de vorm te besluiten en dit wordt pas achteraf begrepen, omdat het hem er eenmaal aan ontbreekt om God te willen vinden en herkennen. En zijn wil zal steeds alles ontkennen, wat God doet herkennen en bevestigen.
Daarom is zijn gang over de aarde slechts een overgang naar een nieuwe vorm van de gebonden toestand, tot levenloosheid in het hiernamaals. Deze gang wordt eveneens gebruikt door alle krachten, die God willen dienen om zijn denken te veranderen, om de onnoemelijk kwellende gang door alle materie, de vernieuwde weg ter opvoeding, te verhinderen en de ziel naar de juiste bestemming te leiden.
Maar in het hiernamaals zal deze inspanning veel zwaarder zijn, omdat de duistere toestand een verharding van de eigen wil tot gevolg heeft en elke poging betreffende deze wil mislukken kan. Alleen het gebed van een mens op aarde kan hem voor de laatste ondergang behoeden, omdat dit merkbaar tot zijn bewustzijn komt en het de eerste en enige gelegenheid kan zijn om hem op andere gedachten te brengen.
Op aarde is er in zekere zin een kracht in zijn ziel aanwezig, die hem dwingt om zich te verzetten tegen al het goddelijke en die haar begin heeft in het rijk van de duisternis. Ze versterkt hem in het gevoel van de eigen verwaandheid. Ze laat zijn gedachten steeds die richting nemen, die weer tot God afwijzende uitkomsten leiden. Ze neemt hem zo gevangen, dat alle tegenkrachten zonder effect blijven, omdat de eigen wil deze kracht weerstaat en deze kracht zich schikt.
Daarmee is de tegenwerping, waarom God de mens precies zo en niet anders geschapen heeft, weer ongegrond. De mens heeft het recht op zelfbeschikking en het recht om zijn denken te bepalen en iedereen wordt de mogelijkheid geboden om zijn denken te veranderen. Maar de eigen wil moet daarbij werkzaam zijn. Als deze echter sterker is en dus niet bereid om het huidige denken aan een onderzoek te onderwerpen, dan is elke inspanning van de goede geestelijke kracht zonder succes.
Het godsbegrip van zo’n mens is als het ware uit zijn denken geëlimineerd, want het erkennen van een macht, waaraan hij zich moet onderwerpen, bevalt hem niet. In zijn verbeelding is de schepping het resultaat van een kracht, die willekeurig ook de mensen liet ontstaan als product van steeds gelijkblijvende natuurkrachten, maar die geen enkele diepere bestemming aan deze levende wezens toekennen.
Dus hij kijkt in zekere zin naar de tijd op aarde zonder een plan te hebben. Zonder één of ander doel in wereldse zin, dus om het eigenmachtig onder de knie te krijgen, is hij afhankelijk van de intelligentie van elk ander mens. En daarom zal al het streven van zo’n mens slechts wereldse verbeteringen betreffen. Hij probeert een zeker welzijn te bevorderen en noemt dit een beoefenen van liefde. Deze liefde betreft echter slechts de lichamelijke behoeften, weliswaar steeds geleid door het motief van het verhogen van het eigen welbevinden. Want alleen dat alles, wat de gang door het aardse leven draaglijk maakt, lijkt hem waardevol. En hij gelooft weer, dat de mens zelf de verbetering van het aardse bestaan teweeg kan brengen door ten opzichte hiervan een juiste houding te hebben.
Maar in hoeverre de verkeerde geestelijke instelling de beweegreden van een moeilijker aards leven is, onttrekt zich aan zijn kennis. Dat wil zeggen dat hij het niet wil begrijpen. Deze concessie zou van hem toch ook een andere levenswandel vereisen, wat weer niet overeenstemt met zijn wereldse verlangens en zijn denken. En zo’n mens blijft met de ontwikkeling van zijn ziel ver achter, want alle beproevingen, alle leed en alle overige hulp, die hem toegezonden wordt, levert geen ommekeer in het verkeerde denken op, zolang de drang naar de waarheid geen meester over hem wordt en hij zich niet bewust wordt van de vergankelijkheid van al het aardse. Pas dan zou het mogelijk zijn, dat de wil ook gewilliger en minder afwijzend wordt.
Daarom moet een strijden en bidden voor zulke zielen niet ophouden, want zolang de mens op aarde verblijft, kan hem hulp verleend worden en het kan in ontvangst genomen en benut worden, terwijl hem in het hiernamaals elke kracht daartoe ontbreekt en alleen het gebed van de mens hem verlichting geven kan, als zijn wil niet naar boven verlangt.
Amen
Traducteurs