L’amour chrétien pour le prochain a été complètement détourné de celui qui avait été voulu par Dieu et cela est à attribuer au fait que l'humanité elle-même ne se rend plus compte que cet amour est nécessaire «en lui-même» pour le retour au Père et comment dans tout le Cosmos tout est étroitement uni par le concept de l'amour. L'amour pour la matière est la mort spirituelle, l'amour pour le prochain et avec cela pour Dieu en tant que Créateur de toutes les choses est la Vie spirituelle. Partout où seulement l'amour vrai est toujours actif, aucun naufrage spirituel ne peut être enregistré, mais là où prédomine l'amour pour la matière, là tout le spirituel va totalement à sa perte. L'amour est la chose la plus sublime sur la Terre et il conduit vers Dieu, mais s'il est tourné vers la possession terrestre, alors il augmente la matière et attire vers le bas. Plus l'homme est rempli du sentiment de l'amour, plus clairement pourra se manifester l'esprit en lui, mais cet amour doit être pour Dieu et le prochain, et non pour la matière. Des pensées outre mesure fausses ont porté l’humanité au point où elle n'est plus en mesure discerner ce qui est juste, c'est-à-dire l’amour divin, si celui-ci provient du cœur ou bien s’il a son origine dans la vie physique de l'homme, avec des avidités purement matérielles. L'homme qui est poussé intérieurement à faire continuellement le bien, ne pense pas à quelque récompense terrestre, mais Mon saint sentiment d'amour est confondu avec le sien, de sorte qu’il ne peut pas faire autrement qu'être actif affectueusement. En lui y a la poussée d'aider, de consoler et de donner partout où son amour ressent un besoin d’aide. Il ne calcule pas craintivement, il est seulement compénétré du profond amour pour le prochain et celui-ci est le vrai amour devant Dieu, et il le mène sur la voie juste vers la Vie éternelle. Mais l'homme qui reste seulement dans la matière, tend seulement à augmenter la matière sur la Terre, c'est-à-dire le bien terrestre et tout tirer à son avantage. Si maintenant il cherche à aider le prochain, alors cela est toujours seulement un certain calcul pour pouvoir tirer quelque bénéfice, et l'amour pur et désintéressé pour le prochain est pour lui un concept incompréhensible. L'amour qui calcule n'agit jamais d’une manière salvatrice, et à nouveau l'amour pour le prochain est le facteur le plus grand avec lequel on doit faire le compte. L'homme doit être sauvé par l'amour, mais l'amour pour la possession prédomine presque toujours et il l'empêche d’exercer l'amour désintéressé. Qui donc veut s'acquitter de ce Commandement divin doit se libérer volontairement de la matière, il doit apprendre à la dédaigner, seulement alors le pur amour peut combler son cœur, il apprendra à aimer Dieu et aussi le prochain lorsque la matière ne signifiera plus rien pour lui, vu que l'amour demeure dans l'homme, mais souvent dans le sens contraire. Celui qui aime d’abord lui-même, désire ardemment la possession terrestre et l'éternelle Divinité Lui est encore très lointaine; auparavant il doit renoncer volontairement à tout ce qui le lie à la matière, il doit chercher à s’en libérer et à se former dans l'amour, seulement alors l'homme expérimente le changement intérieur; il sent en lui l’étincelle de l'amour divin et il ne peut pas faire autrement que de le transférer aux hommes et seulement cela est le vrai amour chrétien pour le prochain et il agit alors d’une manière salvatrice dans le vrai sens du mot.
Amen
TraducteursHet motief van de christelijke naastenliefde is geheel anders geworden, dan het van God uit moet zijn. En dit is hieraan toe te schrijven, dat de mensheid zich er niet meer van bewust is, hoe noodzakelijk de “liefde op zich” voor de terugkeer naar de Vader is en hoe alles in het heelal innig met het begrip liefde vergroeid is.
De liefde voor de materie is de geestelijke dood, maar de liefde voor de naaste en dus voor God, als Schepper van alle dingen, is geestelijk leven. Waar steeds alleen maar de ware liefde werkzaam zou kunnen zijn, zou geen geestelijk verval opgetekend worden. Maar waar de liefde voor de materie overheerst, gaat al het geestelijke volledig verloren. De liefde is het hoogste op aarde en wijst naar God. Als ze echter aards bezit betreft, vermeerdert ze de materie en wordt ze omlaag getrokken. Hoe meer de mens met het gevoel van liefde vervuld is, des te duidelijker zal de geest zich ook in hem kunnen uiten. Toch moet deze liefde God en de naasten, maar niet de materie betreffen.
Een buitengewoon verkeerd denken heeft de mensheid nu zo ver gebracht, dat ze niet meer in staat is om te onderscheiden, wat de juiste, dat wil zeggen, de goddelijke liefde is. Of deze uit het hart ontspringt of haar oorsprong heeft in het lichamelijke leven van de mens, in puur lichamelijke verlangens.
De mens, die gedreven door innerlijke liefde, zich onophoudelijk inspant om goed te doen, denkt niet aan één of ander aards loon, maar dit heilige gevoel van liefde is zo met zijn ik versmolten, dat het helemaal niet anders kan, dan liefhebbend werkzaam te zijn. In hem zit de drang om te helpen, te troosten en te geven, waar ergens zijn hulp nodig is. Hij is niet zuinig, hij deelt niet afgemeten aan de naasten uit, maar is enkel van diepe liefde voor de naasten doordrongen en dit is de juiste liefde voor God, die ook de juiste weg naar het eeuwige leven is.
Maar de mens, die alleen maar in de materie vertoeft, is er slechts op bedacht om de materie op aarde, dat wil zeggen aardse goederen, te vermeerderen en uit alles zijn voordeel te halen. Als hij nu de naaste helpend bijstaat, dan is dat steeds slechts vanuit een bepaalde berekening er op één of andere manier voordeel van te hebben en de zuivere onbaatzuchtige naastenliefde is voor hem een onbegrijpelijk idee. Maar de berekenende liefde kan nooit verlossend werken en opnieuw is de naastenliefde de grootste factor, waarmee gerekend moet worden. De mens moet zich door de liefde bevrijden, maar de liefde voor bezit heeft meestal de voorspraak en verhindert hem om onbaatzuchtige liefde te beoefenen.
Degene, die dus het goddelijke gebod wil vervullen, moet bereidwillig afstand doen van de materie. Hij moet leren deze te verachten, pas dan kan de zuivere liefde zijn hart vervullen. Hij leert God, en dus ook de naasten, lief te hebben, als de materie niets meer voor hem betekent. Omdat de liefde immers in de mens aanwezig is, alleen te vaak op de verkeerde manier.
Degene, die zichzelf meer liefheeft, verlangt heftig naar allerlei aards bezit en voor hem is de eeuwige Godheid nog te ver weg. Hij moet eerst alles bereidwillig opgeven, wat hem met de materie verbindt. Hij moet proberen vrij te worden van de materie en zich tot liefde te vormen. Pas dan ervaart de mens de innerlijke verandering. Hij wordt de vonken van de goddelijke liefde in zich gewaar en kan nu niet anders, dan deze op de mensen overdragen en dat is pas de echte christelijke naastenliefde, die in de ware zin van het woord bevrijdend werkt._>Amen
Traducteurs