La capacidad de creer presupone la voluntad de creer.... No podréis convencer a los seres humanos que no disponen de la voluntad de alcanzar la verdad, pues por su renuencia se exponen a la influencia del adversario de Dios, del que se convertirán cada vez más en su presa y que solo los influirá para que se cierren a toda influencia espiritual de Dios. El conocimiento espiritual no se puede demostrar.... hay que creerlo. Pero tampoco se exige una fe ciega de los humanos; se les presenta la verdad, pero ellos mismos deben decidir cómo responder al respecto, pues Dios concede la libertad de la voluntad de cada ser humano.
Los seres humanos están, por así decirlo, en una encrucijada cuando se les presenta un conocimiento espiritual. Pueden aceptarlo o rechazarlo. Pero para tomar esta decisión, su voluntad tiene que estar activa. Y si un ser humano lo rechaza sin ningún examen, entonces no debe decir: “No puedo creerlo”, sino que tiene que decir: “No quiero creerlo”.... pero si tiene la voluntad de llegar al conocimiento, lo examinará y solo entonces podrá rechazarlo justificadamente si no puede aceptarlo. De lo contrario adquirirá una convicción interior y, por lo tanto, “creerá”, aunque no pueda aportar pruebas. Quien tiene buena voluntad encontrará su pensar correctamente guiado, incluso si previamente se ha negado a reconocer nada que pueda llamarse conocimiento espiritual.
Una fe ciega no vale nada; solo la fe convencida trae sus bendiciones. Pero la fe convencida solo se puede obtener cuando un ser humano quiere llegar a la cognición, cuando desea la aclaración acerca de cosas ocultas para él, acerca de secretos que la mente humana no puede revelar. Cada ser humano asumirá y puede asumir que posee solo un conocimiento parcial, así que hay todavía muchos problemas sin resolver para él. Siempre que estos problemas se refieren a cuestiones terrenales, también pueden resolverse racionalmente. Los resultados pueden examinarse e incluso revisarse.... Y entonces se puede demostrar la corrección del pensamiento humano.
Sin embargo, además del mundo terrenal, existe también un mundo espiritual.... Aunque también esto solo necesita ser “creído”, pero las revelaciones de este mundo también llegan a los seres humanos, que ya podrían considerarse como una prueba.... que, sin embargo, siempre dejan ciertas dudas abiertas, que el ser humano mismo ahora tiene que superar, lo que requiere su voluntad; Él puede llegar a crearse pruebas y así lograr una fe convencida, pero también tiene que quererlo....Porque quien no hace nada no puede adquirir nada, y la “fe” no puede ser regalada, porque de lo contrario, no se podría hablar de una decisión libre de voluntad.
Primero, un ser humano tiene que querer creer, y entonces a través de una vida de amor, hacerse capaz de aprender a distinguir, porque nunca debe creer en el error, y tiene derecho a rechazar lo que no puede creer si es serio al respecto y no se defiende contra cualquier transmisión de bienes espirituales.
Poder creer presupone querer creer. Pero la fe ciega no es algo de lo que un ser humano pueda jactarse. La fe ciega no agrada a Dios, pues demuestra indiferencia hacia la verdad y la cognición correcta. Un ser humano debe usar su intelecto, pero no solo su intelecto, sino también preguntar su corazón, lo que significa que también debe prestar atención a sus sentimientos, pues es a través del corazón Se revelará Aquel, en Quien es difícil creer para los seres humanos.... Pero Quien también recompensa la voluntad cuando está bien y correctamente dirigida....
amén
TraductorTe kunnen geloven vereist een willen geloven. U zult die mensen niet kunnen overtuigen die niet de wil opbrengen om tot de waarheid te komen, want door hun onwil stellen zij zich bloot aan de inwerking van GOD's tegenstander, wiens prooi zij steeds meer worden en die hen steeds alleen maar beïnvloeden zal zich af te sluiten van elke binnenvloeiende stroom van de kant van GOD.
Geestelijk weten laat zich niet bewijzen, het moet geloofd worden. Maar er wordt ook geen blind geloof van de mensen gevraagd, de waarheid wordt de mens voorgelegd, maar het wordt aan hem zelf overgelaten hoe hij zich er tegenover instelt, want van GOD uit wordt de vrijheid van wil van ieder mens in acht genomen. De mens staat als het ware op een tweesprong zodra hem een geestelijk weten wordt aangeboden, hij kan het aannemen maar ook afwijzen.
Om deze beslissing te nemen moet echter zijn wil actief worden. Wijst de mens het hem aangeboden geestelijke goed af zonder enig onderzoek, dan mag hij niet zeggen, dat hij het niet geloven kan maar hij moet zeggen: Ik wil het niet geloven. Heeft hij echter de wil tot inzicht te komen dan zal hij ook gaan onderzoeken - en daarna pas terecht iets verwerpen, als hij er niet mee accoord kan gaan - of, hij zal een innerlijke overtuiging verwerven en geloven - ofschoon hem geen bewijzen gegeven kunnen worden.
Bij wie van goede wil is zal ook het denken juist geleid worden, zelfs wanneer hij tot dusver niets wilde aanvaarden wat als geestelijk weten betiteld kan worden. Ook een blind geloof is waardeloos, en pas een innerlijk overtuigd geloof heeft de zegen ervan tot gevolg. Een overtuigd geloof echter kan alleen dan verkregen worden als de mens tot inzicht wil komen, als hij opheldering verlangt over verborgen zaken, over geheimen die het menselijke verstand niet onthullen kan.
Ieder mens zal en kan veronderstellen dat hij maar een beperkte kennis bezit, dat er dus voor hem nog veel onopgeloste problemen zijn. Wanneer deze problemen aardse vragen betreffen,kunnen ze ook verstandelijk opgelost worden. De resultaten kunnen beproefd en ook gewijzigd worden - en dan kunnen bewijzen worden geleverd voor de juistheid van het denken van de mensen.
Er bestaat echter naast de aardse wereld ook nog een geestelijke wereld. Weliswaar kan ook dit alleen maar "geloofd" worden - maar ook uit deze geestelijke wereld worden de mensen openbaringen toegestuurd, die bijna reeds als bewijzen zouden kunnen gelden - maar altijd ook 'n zekere twijfel open laten. die de mens nu zelf overwinnen moet, waarvoor zijn wil nodig is.
Hij kan zich bewijzen verschaffen en zo een overtuigd geloof verkrijgen, doch hij moet ook willen. Want wie er niets voor doet kan ook niets voor zich verwerven - en geschonken kan het geloof de mens niet worden, omdat anders niet van een vrije wilsbeslissing gesproken zou kunnen worden.
In de eerste plaats moet de mens geloven willen en dan door een leven in liefde zich geschikt maken te leren onderscheiden, want nooit mag hij dwaling geloven - en hij heeft het recht af te wijzen wat voor hem niet mogelijk is te geloven - als hij het ernstig meent en zich verweert tegen elke aanvoer van geestelijke leringen.
Het kunnen geloven vereist het willen geloven. Een blind geloof is GOD niet welgevallig, het bewijst de onverschilligheid tegenover de waarheid en het juiste inzicht. De mens moet zijn verstand gebruiken maar niet alleen zijn verstand, veeleer moest hij ook zijn hart raadplegen, wat zoveel betekent als, dat hij ook op zijn gevoelens moet letten. Want door het hart wil HIJ Zich openbaren aan WIE het de mens vaak zwaar valt te geloven - DIE echter ook de wil beloont als deze goed en juist gericht is.
Amen
Traductor