Compare proclamation with translation

Other translations:

Redemption of Lucifer.... resistance to the test of will....

The world with all its creations contains spiritual substances in different degrees of development, which now also determines the nature of the different creations. Mature spiritual substances which are in the light no longer need material creations, whereas immature spiritual substances need material creations for their stay in order to mature therein.... And thus it can certainly be said that the visible creations are My adversary's kingdom because they contain precisely that spiritual substance which still belongs to him of its own will. Nevertheless, he cannot determine it to work according to his will because the power over the spiritual bound in the creations is withdrawn from him. And therefore it is also possible that an ascent development of the spiritual takes place in the works of creation without being able to be prevented by My adversary, and that one day the time will come for the spiritual when it can decide again in possession of free will to whom it wants to belong.... Me or My adversary, but which would never be possible if the latter previously had unlimited influence on the spiritual being in the state of bound will. And thus it follows that My adversary's power is already broken and only extends to the human being.... thus actually only the human being is the adversary's possession if he does not let himself be helped by Me.... Creation was only the consequence of the mind of the first-created being, it was the consequence of the abuse of his will.... For I took care of all creatures deceived by him and paved a way that led back from the depth to the height.... I withdrew them from his power and bound them into the creations.... but I have to leave the influence on the human being to him because it concerns a free decision for Me or My adversary and because what remains with him in free will belongs to him. Moreover, the first being emerged from My love, I externalized it as My image as a free being, and I will never dispute this being's right.... But neither will I ever deny the being that emerged from Me in the same perfection the same right to decide freely.... And therefore I had to withdraw it from its influence until it is capable of making a free decision of will itself. And that is why I let creation come into being.... I reshaped, as it were, the fallen spiritual substance.... since it did not fulfil its initial purpose, I let the strength once emanated for the creation of beings become effective elsewhere.... in apparently dead and in life-producing creations which now had to fulfil their purpose according to My will.... the will of My adversary was thus now completely switched off until the strength gathered again and gradually became the being once emanated by Me again.... But this being must now have full freedom of decision again and therefore also be exposed to My adversary's influence just as it is to Mine and steer towards its aim in free will.... So now My adversary reigns again in his world.... because the being still belongs to him until it voluntarily turns away from him and strives towards Me....

The adversary relationship between Me and the first-created being has existed since its apostasy from Me and will continue to exist as long as it still has its followers who once gave rise to its desire to rule. This following must first be redeemed before My adversary also returns to Me, thus he no longer faces Me as an enemy.... For if My adversary decided to return, the return of all spiritual substances would also be guaranteed, because then they would no longer be exposed to My adversary's influence in the stage of free will and the degree of maturity reached in the state of compulsion would also guarantee a further striving towards Me. However, only an act of free will can bring about the deification of beings.... deification presupposes a resistance which is overcome by free will.... And this resistance is offered to the greatest extent by My adversary, and he will continue to offer it to Me for endless times to come.... And as long as there will also be earthly creations, as long as one redemption epoch will replace the other, for his fall into the abyss was so endless that he will need eternal times in order to ascend together with his followers.... The work of creation, however, was an act of grace and mercy on the fallen spiritual being.... to which the first-fallen spirit could also have submitted itself if it had given up its will and likewise allowed itself to be pulled up by Me.... But I did not bind his will, for he was free and had emerged from Me in My image, and I allowed him this freedom, whereas the spiritual being which emerged from his will and My strength needed My help, because My adversary had already placed the will which had turned away from Me into this spiritual being, which therefore had to be bound until the being had reached a degree of maturity again that it could decide completely freely. For there was a difference between the first-created being and those which both of our wills of love let arise.... For this reason the act of return to Me is also different, and on My adversary's part the return will only take place when he, completely deprived of his strength and power, lies helpless and weak on the ground and then he will give up all resistance against Me in desire for My love, which he once rejected but which will flow towards him again to the same extent if he voluntarily surrenders to Me.... The act of redemption of the once fallen one takes place in an infinitely long time according to the law of eternal order, it will certainly be completed one day, for the deification of the created beings is and remains My aim which I pursue and also certainly achieve.... But eternities will still pass until the prodigal son returns home to his father's house, eternities will still pass before the battle between light and darkness rages, but the light will overcome the darkness and one day shine in fullest power....

Amen

Translator
Translated by: Doris Boekers

De verlossing van Lucifer - Weerstand tegenover de wilsproef

De wereld met al haar scheppingen draagt het geestelijke in zich, dat in verschillende graden van ontwikkeling staat, die nu ook de geaardheid van de verschillende scheppingen bepaalt. Het geheel rijpe geestelijke, dat in het licht staat, heeft geen materiële scheppingen meer nodig, terwijl het onrijpe geestelijke materiële scheppingen nodig heeft als zijn verblijfplaats, om daarin tot volle ontwikkeling te komen. En zo zou je wel kunnen zeggen, dat de zichtbare scheppingen het rijk van Mijn tegenstander zijn, omdat ze juist dat geestelijke bevatten, dat hem nog naar hun wil toebehoort. Toch kan hij het niet overreden, naar zijn wil werkzaam te zijn, omdat de macht over het in de scheppingen gebonden geestelijke hem is onttrokken.

En daarom is het ook mogelijk, dat in de scheppingswerken een positieve ontwikkeling van het geestelijke plaats vindt, zonder door Mijn tegenstander te kunnen worden gehinderd, en dat eens voor het geestelijke het tijdstip komt, waarin het weer in het bezit van de vrije wil kan beslissen, wie het wil toebehoren: Mij of Mijn tegenstander, wat echter nooit mogelijk geweest zou zijn, wanneer deze tevoren onbeperkte invloed zou hebben op het geestelijke in de staat van de gebonden wil. En zo volgt daaruit, dat de macht van Mijn tegenstander al gebroken is en alleen op de mensen betrekking heeft, dus eigenlijk alleen de mens bezit is van de tegenstander, wanneer hij zich niet zal laten helpen door Mij. De schepping was pas het gevolg van de gezindheid van het eerstgeschapen wezen. Ze was het gevolg van het misbruiken van zijn wil. Want Ik ontfermde Me over alle door hem verleide schepselen en baande een weg, die uit de diepte terugvoerde naar omhoog. Ik onttrok hen aan zijn macht en kluisterde ze in de scheppingen, maar de invloed op de mensen moest Ik hem laten, omdat het om een vrije beslissing gaat voor Mij of Mijn tegenstander en omdat hem toebehoort, wat in vrije wil bij hem verblijft.

Bovendien was het eerste wezen uit Mijn Liefde voortgekomen. Ik heb het als Mijn evenbeeld buiten Mij geplaatst als vrij wezen en Ik zal nooit dit wezen zijn recht betwisten. Maar Ik zal ook nooit de in dezelfde volmaaktheid uit Mij voortgekomen wezens hetzelfde recht ontzeggen, vrij te beslissen. En daarom moest Ik het aan zijn invloed onttrekken, zolang, tot het zelf in staat is de vrije wilsbeslissing te nemen. En daarom liet Ik de schepping ontstaan.

Ik vormde als het ware het gevallen geestelijke om. Daar het zijn aanvankelijke bestemming niet nakwam, liet Ik de eens uitgestroomde Kracht voor het scheppen van de wezens op een andere wijze werkzaam worden in schijnbaar dode en in van leven getuigende scheppingen, die nu hun bestemming moesten nakomen naar Mijn Wil. Nu was de wil van Mijn tegenstander dus volledig uitgeschakeld, tot de Kracht weer bijeenkwam en geleidelijk weer tot het wezen werd, dat eens van Mij was uitgegaan. Maar dit wezen moet nu weer de volledige vrijheid om te beslissen hebben en daarom ook aan de invloed van Mijn tegenstander zijn blootgesteld, evenzo als aan de Mijne, en in vrije wil op zijn doel afgaan. Nu dus regeert Mijn tegenstander weer in zijn wereld, want het wezen behoort hem nog zolang toe, tot het zich vrijwillig van hem afkeert en op Mij aanstuurt.

De vijandschap tussen Mij en het eerstgeschapen wezen bestaat sinds zijn afval van Mij en zal zolang blijven bestaan als het nog zijn aanhang heeft, die in hem eens de begeerte om te heersen liet bovenkomen. Eerst moet deze aanhang verlost zijn, voordat ook Mijn tegenstander naar Mij terugkeert, dus hij niet meer als vijand tegenover Mij staat. Want zou Mijn tegenstander besluiten terug te keren, dan zou ook de terugkeer van al het geestelijke gewaarborgd zijn, omdat het dan in het stadium van de vrije wil niet meer aan de invloed van Mijn tegenstander zou zijn blootgesteld en de in “je moet” toestand bereikte graad van rijpheid ook een verder aansturen op Mij zou garanderen.

Maar een vergoddelijking van de wezens kan alleen een vrije wilsdaad tot stand brengen. De vergoddelijking stelt een weerstand voorop, die in vrije wil wordt overwonnen. En deze weerstand biedt in sterkste mate Mijn tegenstander en hij zal hem Mij nog eindeloze tijden bieden. En zolang zullen er ook aardse scheppingen bestaan. Zolang zal de ene verlossingsperiode de andere opvolgen, want zijn val in de diepte was zo eindeloos, dat hij eeuwige tijden nodig heeft om samen met zijn aanhang omhoog te komen.

Maar het scheppingswerk was een daad van genade en erbarming aan het gevallen geestelijke, waaraan ook de eerstgevallen geest zich zou hebben kunnen onderwerpen, wanneer hij zijn wil zou hebben opgegeven en zich eveneens door Mij omhoog hebben laten trekken. Doch zijn wil bond Ik niet in, want hij was vrij en als Mijn evenbeeld buiten Mij geplaatst. En deze vrijheid liet Ik hem, terwijl het uit zijn wil en Mijn Kracht voortgekomen wezenlijke Mijn hulp nodig had, omdat Mijn tegenstander in deze wezens al de van Mij afgekeerde wil had gelegd, die daarom zolang moest worden gekluisterd, tot het wezen weer een graad van rijpheid had, dat het geheel vrij kon kiezen. Want er was een verschil tussen het eerstgeschapen wezen en diegenen, die onze beider liefdewil liet ontstaan.

Daarom is ook de daad van de terugkeer naar Mij verschillend en van de zijde van Mijn tegenstander zal de terugkeer pas volgen, wanneer hij - totaal beroofd van zijn kracht en macht - hulpeloos en zwak op de grond ligt en hij dan elke weerstand tegen Mij zal opgeven, in het verlangen naar Mijn Liefde, Die hij eens afwees, Die hem echter in dezelfde mate weer zal toestromen, als hij zich vrijwillig aan Mij overgeeft.

De daad van verlossing van het eens gevallene speelt zich af in eindeloos lange tijd volgens de wet van eeuwige ordening. Hij zal met zekerheid eens ten einde zijn gebracht, want de vergoddelijking van de geschapen wezens is en blijft Mijn doel, dat Ik nastreef en ook zeker bereik. Doch eeuwigheden zullen nog voorbij gaan, tot de verloren Zoon terugkeert in zijn Vaderhuis. Eeuwigheden nog zal de strijd tussen licht en duisternis woeden, maar het licht zal de duisternis overwinnen en zal eens stralen in algeheel volle kracht.

Amen

Translator
Translated by: Gerard F. Kotte