Compare proclamation with translation

Other translations:

Heredity.... Disposition.... Parents....

The human being's course of life corresponds to his nature, i.e. faults and imperfections adhere to his soul from which it should free itself during its earthly life. These faults and imperfections are not the same in every person because every substance of soul has previously lived in a different external form in which certain good or bad peculiarities had developed to a greater or lesser degree. Consequently people's nature will be quite different too and likewise require different methods of teaching to promote what is good in them and to overcome what can be regarded as inadequate or bad. It would now be completely wrong to assume that all souls are formed alike at the moment of their embodiment on earth. There are in fact many differences and the human being assigns these differences between the beings to 'heredity'. Outwardly it may indeed appear as if the children would have to accept a certain burden during the course of their life, namely peculiarities of their being which can either be helpful or a hindrance to their spiritual development but for which they could not be held responsible, because they reason that their 'genetic make-up' is not their own fault and that it therefore requires more strength to combat and to overcome these inborn defects.

The human being has to combat all his defects and improve himself to acquire maturity of soul. And if specific instincts are predominant in him he should understand that human nature is not determined by parental disposition but that the human being had allowed precisely those weaknesses and imperfections to become part of his nature during the infinitely many embodiments before the human stage, during which the being felt comfortable and did nothing to liberate itself from such faults and flaws. And now on earth it may well have the will to do so but it has a certain weakness. It considers its deficiency as its just right because it regards them as its inheritance without fault of its own. And yet it was its own volition to join people whose nature resembles its own during the time of its earthly life.

Precisely this similarity of nature had attracted the soul seeking incarnation, consequently one generally speaks of heredity even though the physical parents had no share in the nature of the souls in their care during the time on earth. Hence every soul has to deal with the task of higher development itself. This task can never be done by another human being, not even by the physical parents. Likewise, the parents are not responsible for the disposition of their children even though it may appear as if the children have to endure parental heredity. Every being is responsible for itself, although the human being as such should be educated to improve himself as long as he is still in the care of his physical parents, because every person has to accomplish the work on his soul himself otherwise he will not be able to liberate himself from his past guilt of sins....

Amen

Translator
Translated by: Heidi Hanna

Erfelijkheid en aanleg

Het aards bestaan van de mens beantwoordt aan zijn aanleg, d.w.z. aan zijn ziel kleven fouten en gebreken waarvan ze zich moet bevrijden door haar levenswandel op aarde. Deze fouten en gebreken zijn niet bij ieder mens gelijk - en wel daarom, omdat iedere zielesubstantie tevoren een andere uiterlijke vorm heeft bewoond, waarin dan zekere vreemde zaken, goede of slechte, meer of minder sterk ontwikkeld werden. Bijgevolg zullen ook de mensen in hun aard geheel verschillend zijn en zodoende ook verschillende opvoedingsmiddelen nodig hebben, om dat te bevorderen wat goed in hen is - en dat te overwinnen, wat gebrekkig of slecht genoemd kan worden.

Het zou nu geheel verkeerd zijn aan te nemen dat alle zielen er het zelfde uitzien, op het moment van hun belichaming op aarde. Er zijn veeleer zo velerlei verschillen - en de mens schrijft deze verschillen in aard toe aan erfelijkheid. Het kan ook wel naar buiten toe zo schijnen als zouden de kinderen voor hun aards bestaan een bepaalde (erfelijke) belasting op de koop toe moeten nemen, en wel karakteristieke eigenschappen van hun wezen, die zowel bevordelijk als ook hinderlijk kunnen zijn om zich geestelijk te ontwikkelen, waarvoor zij echter niet ter verantwoording geroepen zouden kunnen worden, omdat volgens hun motivering - het „erfgoed“ mede een rol speelt buiten hun eigen schuld - er dus in overeenstemming daarmee ook meer kracht nodig is deze aangeboren fouten te bestrijden en te overwinnen.

De mens moet tegen al zijn fouten strijden en aan zich werken om de rijpheid van ziel te verwerven. En als in hem bijzondere aandriften de overhand hebben, moet het voor hem duidelijk zijn dat niet de ouderlijke aanleg het wezen van de mens bepaalt, maar dat de mens juist deze zwakheden en fouten uit de oneindig vele belichamingen vóór het stadium als mens, tot zijn aard liet worden, waarin het wezen zich behaaglijk voelde en er niets voor deed om zich te bevrijden van zulke fouten en gebreken. Hij voelt zijn gebreken als 'n goed recht, omdat hij deze als meegekregen buiten zijn schuld beschouwt.

En toch was het zijn vrije wil zich bij die mensen aan te sluiten voor de tijd van zijn leven op aarde, die overeenkomen met zijn aard. Juist deze mensen met dezelfde aard hadden aantrekkingskracht voor de ziel die zich probeerde te belichamen - en bijgevolg spreekt men algemeen van erfelijkheid - ofschoon de lichamelijke ouders geen aandeel hebben aan de aard van de zielen, voor wie ze zorg moeten dragen gedurende de tijd op aarde.

Daarom moet ook iedere ziel de arbeid zich positief te ontwikkelen zelf ter hand nemen. Die kan nooit door een medemens, ook niet door de lichamelijke ouders van haar afgenomen worden. Evenzo zijn de ouders schuldloos aan de aanleg van hun kinderen, al heeft het ook de schijn als zouden de kinderen onder de erfenis van de ouders te lijden hebben. Ieder wezen draagt voor zichzelf de verantwoording, alleen dat de mens, zolang hij aan de hoede van de ouders nog is toevertrouwd - gewezen moet worden aan zichzelf te arbeiden, want de arbeid aan zijn ziel moet ieder mens zelf volbrengen, daar hij zich anders niet bevrijden kan van zijn zondeschuld van weleer.

Amen

Translator
Translated by: Gerard F. Kotte