• Zurück

Not der Seelen im Jenseits.... Jesus Christus....

Vergegenwärtigt euch die Not der Seelen im geistigen Reich, die unvollkommen abgeschieden sind, die keinen Glauben hatten auf Erden an ein Fortleben nach dem Tode und die sich nun versetzt sehen in düstere, öde Gegenden ohne Licht und ohne Frieden.... Sie irren umher und finden sich nicht zurecht, ihr Los ist ein trauriges, denn sie sind zumeist einsam oder mit ebensolchen unglücklichen Wesen zusammen, und weil ihnen jeglicher Glaube mangelt, nehmen sie auch keine Zuflucht zu Gott, denn sie kommen drüben an, wie sie hier abgeschieden sind und ihre Gedanken gehen noch in der gleichen Richtung wie auf Erden. Sie glauben sich nur örtlich versetzt und denken auch nicht darüber nach, wie solches geschehen sein könnte.... Und darum befinden sie sich in großer seelischer Not und kennen keinen Ausweg daraus. Menschen, denen keine liebevollen Gedanken folgen in jenes Reich, können oft endlos lange in dieser Lage verbleiben, und diese Seelen sind überaus bedauernswert, und doch ist ihnen nur zu helfen durch Fürbitte, daß sie Kraft vermittelt bekommen, um ihren Willen recht zu richten.... Folgen aber einer Seele hilfswillige Gedanken nach, dann empfindet sie diese auch wohltätig und hält sich ständig in der Nähe derer auf, von denen der Kraftstrom ausgeht.... Dann findet die Seele auch leichter einen Ausweg aus ihrer Lage, sie versinkt nicht (in = d. Hg.) einen apathischen Zustand, sondern sie läßt sich leicht lenken von hilfswilligen Führern. Die Glaubenslosigkeit fordert die meisten Opfer, denn einer Seele, die auf Erden nicht glauben wollte, kann im geistigen Reich nicht ein Weg gewiesen werden, den sie immer abgelehnt hat, und daher muß einer solchen Seele erst ihre qualvolle Lage zum Bewußtsein kommen, in die sie durch ihren Unglauben geraten ist.... In ihrer größten Verlassenheit ist sie dankbar, wenn sich ihr ein Wesen naht, und dann nimmt sie auch Belehrungen an.... sie denkt darüber nach und wird schon kleine Erleichterungen verspüren, wenn sie annahmewillig ist, während sich ihre Qualen noch vertiefen, so sie sich dagegen auflehnt. Alle Möglichkeiten werden ausgenützt von seiten Gottes, um auch diesen Seelen in der Finsternis noch zu helfen, daß sie zum Licht kommen, doch der freie Wille bleibt auch im jenseitigen Reich unangetastet, und darum ist eine große Erlöserarbeit notwendig, um diesen Willen doch zu wandeln, daß er sich Gott zuwendet, daß die Seele doch zum Erkennen kommt, daß sie einen Herrn über sich anerkennt, dem sie sich nun ergeben muß, will sie aus ihrer Qual befreit werden. Sie muß glauben lernen, denn erst durch den Glauben begreift sie die Liebe des göttlichen Erlösers Jesus Christus.... Und erst im Glauben ruft sie Ihn an, und dann wird ihr auch geholfen werden. Wüßten die Menschen, wie entsetzlich sich der Unglaube an ihnen auswirkt nach ihrem Leibestode, sie würden wahrlich schon auf Erden alles tun, um zur Gewißheit zu gelangen über das, was zu glauben von ihnen gefordert wird. Sie würden Aufklärung begehren, um das Rechte zu tun auf Erden.... Doch die Qualen solcher Seelen können den Menschen wohl geschildert werden, nicht aber kann ihnen Einblick gewährt werden in das geistige Reich. Und es scheiden zahllose Seelen ab von der Erde in einem Zustand vollster Glaubenslosigkeit, und wohl denen, die so auf der Erde lebten, daß ihnen gute Gedanken nachfolgen.... wohl denen, deren fürbittend gedacht wird und denen dadurch Kraft vermittelt werden kann. Denn ihnen werden bald sich Wesen zugesellen und sie leiten zur Quelle des Lichtes.... Doch endlos lange verharren die Seelen in der Finsternis, die wenig Hilfe bekommen oder die Helfer abweisen.... die nicht zu Jesus Christus finden, Der allein sie erlöset aus der Nacht des Todes....

Amen

De nood van de zielen in het hiernamaals - Jezus Christus

Haal u de nood voor de geest van de zielen in het geestelijke rijk die onvolmaakt gestorven zijn, die op aarde geen geloof hadden aan een voortleven na de dood en die zich nu overgeplaatst zien in donkere, verlaten streken zonder licht en zonder vrede. Ze dwalen rond en vinden de weg niet. Hun lot is treurig, want ze zijn meestal eenzaam, of samen met net zulke ongelukkige wezens. En omdat hun elk geloof ontbreekt, zoeken ze ook geen toevlucht tot God, want ze komen daarboven aan zoals ze hier gestorven zijn en hun gedachten gaan nog in dezelfde richting als op aarde. Ze menen alleen dat ze lokaal zijn overgeplaatst en denken er ook niet over na hoe zoiets zou kunnen gebeuren. En daarom bevinden ze zich in grote geestelijke nood en weten ze daaruit geen uitweg. Mensen die geen liefdevolle gedachten navolgen in dat rijk, kunnen vaak eindeloos lang in deze toestand blijven. En deze zielen zijn buitengewoon betreurenswaardig en toch zijn ze alleen te helpen door voorbede, dat ze kracht krijgen overgebracht om hun wil juist te richten. Maar volgen een ziel hulpvaardige gedachten na, dan ervaart ze deze ook als weldadig en ze houdt zich voortdurend op in de nabijheid van diegenen van wie de krachtstroom uitgaat. Dan vindt de ziel ook gemakkelijker een uitweg uit haar situatie. Ze zinkt niet weg in een apathische toestand maar laat zich gemakkelijk de weg wijzen door behulpzame leiders.

Het ongeloof eist de meeste slachtoffers, want een ziel die op aarde niet wilde geloven, kan in het geestelijke rijk niet een uitweg worden gewezen die ze steeds heeft afgewezen. En daarom moet zo’n ziel zich eerst bewust worden van haar kwellende toestand, waarin ze door haar ongeloof is terechtgekomen. In haar grootste verlatenheid is ze dankbaar wanneer een wezen haar nadert en dan neemt ze ook onderrichtingen aan. Ze denkt erover na en zal al enige verlichting bespeuren wanneer ze gewillig is om aan te nemen, terwijl haar kwellingen zich nog vergroten als ze zich daartegen verzet.

Van de kant van God worden alle mogelijkheden benut om ook deze zielen in de duisternis nog te helpen in het licht te komen. Maar de vrije wil blijft ook in het rijk hierna onaangetast en daarom is een grote verlossingsarbeid nodig om deze wil toch te veranderen, dat hij zich naar God keert, dat de ziel toch tot het inzicht komt, dat ze een Heer boven zich erkent aan Wie ze zich nu moet overgeven, wil ze uit haar kwelling bevrijd worden. Ze moet leren geloven, want pas door het geloof begrijpt ze de liefde van de goddelijke Verlosser Jezus Christus. En pas in het geloof roept ze Hem aan en dan zal ze ook geholpen worden.

Zouden de mensen weten hoe vreselijk de uitwerking van het ongeloof bij hen is na hun lichamelijke dood, dan zouden ze waarlijk al op aarde alles doen om tot zekerheid te komen over wat er van hen verlangd wordt te geloven. Ze zouden opheldering wensen om het goede te doen op aarde. Doch de kwellingen van zulke zielen kunnen de mensen wel beschreven worden, maar er kan hun geen blik in het geestelijke rijk verleend worden. En er scheiden talloze zielen van de aarde in een toestand van totaal ongeloof. En gelukkig zijn diegenen die zo op aarde leefden dat hen goede gedachten navolgen. Gelukkig zijn diegenen, aan wie in voorbede gedacht wordt en aan wie daardoor kracht overgebracht kan worden. Want bij hen zullen zich spoedig wezens voegen en deze zullen hen leiden naar de Bron van het licht. Doch eindeloos lang blijven de zielen in de duisternis die weinig hulp krijgen of die de helpers afwijzen. Die de weg naar Jezus Christus niet vinden, Die alleen hen zal verlossen uit de nacht van de dood.

Amen