Kundgabe mit Übersetzung vergleichen

Weitere Übersetzungen:

Qualen einer Neubannung in der festen Materie....

Mit Worten können euch nicht die Qualen geschildert werden, die eine Neubannung in der festen Materie für das Geistige bedeutet, denn es ist ein Zustand, der für den Menschenverstand unfaßbar ist. Das Geistige empfindet sich als wesenhaft und kann doch seinen Willen nicht gebrauchen, der jedoch als Beweis seiner Wesenhaftigkeit ihm bewußt ist. Das Geistige ist gefesselt und war ursprünglich als etwas Frei-wirken-Könnendes geschaffen, darum bereitet ihm seine Ohnmacht und Kraftlosigkeit und sein gefesselter Zustand unsagbare Qualen, die es zumeist noch auflehnen, anstatt es gefügig zu machen und sich unter den Willen Gottes zu beugen. Die Menschheit ist im Besitz des freien Willens und geht diesem qualvollen Zustand entgegen.... Sie hätte noch genügend Zeit, um dieses Schicksal von sich abzuwenden, doch keiner Vorstellung wissender Menschen ist sie zugänglich, und der Glaube an eine Vergeltung, an ein Fortleben der Seele mangelt ihr gänzlich, weshalb mit Belehrungen nichts erreicht werden kann und daher die Not unsagbar groß ist, in der die Seelen der meisten Menschen sich befinden. Noch ist der Mensch Herr der Schöpfung, er ist gewissermaßen über ihr stehend und kann sich die Schöpfungen zunutze machen nach seinem Willen.... einst wird er selbst wieder Schöpfungswerk sein, ein toter, unbeweglicher Gegenstand anfangs, der genützt werden oder auch ungenützt verbleiben kann undenklich lange Zeit hindurch.... einst wird er weit, weit hinter dem zurückstehen, was er jetzt ist, und es wird endlos lange Zeit vergehen, bis er sich wieder entwickelt hat zum Menschen, zu dem Wesen, das mit freiem Willen begabt ist und die Kraft besitzt, diesen Willen zu nützen. Wie viele Stadien es aber durchwandeln muß, wie viele Qualen es erdulden muß und welche Tätigkeiten es im gebundenen Willen ausführen muß, das ist dem Menschen nicht faßlich und daher für ihn unglaubhaft. Und doch trägt er selbst die Verantwortung für das Los seiner Seele nach seinem Tode. Noch hat er die Kraft, Werke der Liebe zu verrichten, die jenes bittere Los von ihm abwenden, noch hat er Gelegenheit, Kenntnis zu nehmen durch Anhören des göttlichen Wortes vom Willen Gottes, und so er diesem Willen nachkommt, wandelt sich sein Wesen und gewinnt das Anrecht auf einen Zustand des Lichtes und der Freiheit nach seinem Leibestode. Noch kann er seinen Verstand nützen, er kann nachdenken über sich selbst, seinen Schöpfer und seinen Erdenlebenszweck, und so er will, wird er auch glauben können.... Gott tritt mit Seiner Gnade an alle Menschen heran und gibt ihnen einen kleinen Anstoß, in der rechten Richtung zu gehen, den rechten Weg zu wählen. Leistet der Mensch keinen Widerstand, dann läßt er sich drängen auf den rechten Weg, und das rechte Ziel ist ihm gesichert. Doch auch den Widerstand achtet Gott, d.h., Er zwingt den Menschen nicht wider seinen Willen.... aber es trägt der Mensch auch die Verantwortung seiner Seele gegenüber, er bereitet seiner Seele selbst das Los, das überaus qualvoll ist, und sie muß den Weg der Neubannung gehen zu ihrem unsagbaren Leidwesen, denn die Gnade Gottes darf nicht zurückgewiesen werden, weil dies auch ein Zurückweisen Seiner Liebe bedeutet und sonach Entfernung des Geistigen von Gott, anstatt Annäherung an Ihn, die Zweck und Ziel des Erdenlebens ist. In der Endzeit beschreiten nur wenige den rechten Weg, und darum ist die Not riesengroß und erfordert dringende Abhilfe. Darum soll von seiten der Diener Gottes auf Erden des schrecklichen Loses Erwähnung getan werden, das die Menschenseele erwartet, so sie sich nicht wandelt in der letzten Zeit vor dem Ende. Es soll ihnen das Ende immer wieder vorgestellt werden als nahe bevorstehend, denn es eilet die Zeit und es ist höchste Tätigkeit geboten, um noch die Seelen vor dem Verderben zu retten, die die Mahnungen und Warnungen annehmen und den Willen haben zum Guten. Denn es wird der Tag kommen unerwartet und unzählige Menschen ins Verderben stürzen, in den Tod, d.h. den gefesselten Zustand in der Materie, aus dem sie sich erst in endlos langer Zeit frei machen können. Ihr Menschen lasset euch warnen, denn es geht um die Ewigkeit, es geht um euch selbst, um eure Seelen, die in größter Gefahr sind und doch noch gerettet werden können, so ihr guten Willens seid....

Amen

Übersetzer
Dies ist eine Originalkundgabe von Bertha Dudde

De kwellingen van een hernieuwde kluistering in de materie

Met woorden kunnen u de kwellingen niet beschreven worden die een hernieuwde kluistering in de harde materie voor het geestelijke betekenen, want het is een toestand die voor het menselijke verstand onbegrijpelijk is. Het geestelijke ervaart zichzelf als reëel, en toch kan het zijn wil niet gebruiken waarvan het zich bewust is als bewijs van zijn werkelijk bestaan.

Het geestelijke is gekluisterd en was oorspronkelijk geschapen als iets dat vrij kon werken. Daarom betekent nu zijn onmacht, zijn krachteloosheid en zijn gekluisterde toestand onuitsprekelijke kwellingen voor het geestelijke, die het veeleer weerstrevend inplaats van gewillig maken zich onder GOD's Wil te buigen.

En de mensheid is in het bezit van een vrije wil en gaat deze kwellende toestand tegemoet. Zij zou nog voldoende tijd hebben dit noodlot van zich af te wenden, maar deze toestand is door geen enkele voorstelling van mensen die weten, bevattelijk of duidelijk te maken. Het geloof in een vergelding en het voortleven van de ziel ontbreekt haar geheel, waardoor ook met onderrichting niets bereikt kan worden. En daarom is de nood onuitsprekelijk groot waarin de zielen van de meeste mensen zich bevinden.

Nog is de mens "heer" over de schepping. Hij staat er in zekere mate boven en kan zich de schepping ten nutte maken naar zijn wil. Maar eens zal hij zelf weer een stukje schepping zijn, aanvankelijk een dood onbewegelijk ding dat benut kan worden maar ook onbenut kan blijven voor ondenkbaar lange tijd. Eens zal hij ver achter staan bij wat hij nu is. Er zal een eindeloos lange tijd vergaan tot hij zich weer opwaarts ontwikkeld heeft tot mens, tot het wezen dat met een vrije wil begaafd is en de kracht bezit deze wil te gebruiken.

Door hoeveel periodes het geestelijke echter moet heengaan, hoeveel kwalen het moet dulden en welke bezigheden het in gebonden toestand moet uitvoeren kan een mens niet begrijpen - en is daarom voor hem ongelooflijk. - En toch draagt hijzelf de verantwoording voor het lot van zijn ziel nà de dood.

Nog heeft hij de mogelijkheid om werken van liefde te verrichten die dit bittere lot van hem afwenden, nog heeft hij de gelegenheid kennis te nemen van GOD's Wil door het aanhoren van het goddelijke Woord. En als hij deze wil nakomt verandert het wezen geheel - en maakt hij aanspraak op een toestand van licht en op de vrijheid na zijn lichamelijke dood. Nog kan de mens zijn verstand gebruiken en nadenken over zichzelf, Zijn Schepper van eeuwigheid en zijn aardse levensdoel. En als hij maar wil zal hij ook kunnen geloven.

GOD wendt Zich met Zijn genade tot alle mensen en geeft hun een duwtje om de juiste richting in te gaan en de juiste weg te kiezen. Biedt de mens geen tegenstand dan laat hij zich op de juiste weg zetten, en het ware doel is hem verzekerd.

Maar GOD respecteert ook de weerstand, d.w.z. HIJ dwingt de mens niet tegen zijn wil. Maar daartegenover draagt de mens ook de verantwoording voor zijn ziel, en hij bereidt haar het lot dat uitermate kwellend is. Zij moet tot haar onuitsprekelijk verdriet de weg van de hernieuwde kluistering gaan, want de genade van GOD mag niet afgewezen worden omdat dit ook een afwijzen van Zijn Liefde betekent. Het is derhalve verwijdering van het geestelijke van GOD af, inplaats van nadering tot HEM, wat bedoeling en einddoel van het aardse leven is.

In de eindtijd bewandelen maar weinig mensen de juiste weg. En daarom is de nood reuzegroot en vereist dringend hulp. Daarom moet van de zijde der dienaren van GOD op aarde van het verschrikkelijke lot gewag gemaakt worden dat de menselijke ziel te wachten staat, als zij zichzelf niet verandert in de laatste tijd vóór het einde. Het einde moet hun steeds weer voorgesteld worden als vlak bij, want de tijd gaat snel en de grootste inspanning is geboden voor de ondergang nog zielen te redden die zulke vermaningen en waarschuwingen aannemen, en hun wil naar het goede keren. Want de dag zal onverwachts komen en ontelbaar veel mensen in het verderf storten, in de dood, d.w.z. in een gebonden toestand waaruit zij zich pas na een eindeloos lange tijd kunnen vrijmaken. Mensen, laat u toch waarschuwen, want het gaat om de eeuwigheid. Het gaat om uzelf, om uw zielen die in het grootste gevaar zijn en toch nog gered kunnen worden, als u van goede wil bent.

Amen

Übersetzer
Übersetzt durch: Gerard F. Kotte