Kundgabe mit Übersetzung vergleichen
Hellseher.... Gute oder schlechte Kräfte....
Welche geistigen Kräfte sich den Menschen kundgeben, so das Wirken derer offen ersichtlich ist, muß ernsthaft geprüft werden von denen, die gerecht denken und in der Wahrheit wandeln wollen. Es besteht zwischen Himmel und Erde, d.h. zwischen dem Diesseits und dem Jenseits, ein Zusammenhang, der niemals unterbrochen zu werden braucht, wenn der Mensch bereit ist, ihn aufrechtzuerhalten. Und zwar äußern sich die jenseitigen Kräfte immer durch jene Menschen, die ihrem Willen nachkommen, die also gewissermaßen gleichen Geistes sind. So wird das lichtvolle Geistige sich immer durch edle, gute Menschen äußern, die dunklen Kräfte dagegen werden sich der Menschen bedienen, die in ihrer Gesinnung finster sind, die keiner guten Regung fähig sind, denn diese sind auch willig, den schlechten Kräften zu dienen, also sie führen willig aus, was diese von ihnen verlangen. Niemals aber werden sich diese schlechten Kräfte den Menschen nahen können, deren Wesen gut, also Gott zugewandt, ist.... Es gibt keine Macht, die so stark ist, daß sie das lichtvolle Geistige verdrängen könnte; dem Gott-zugewandten Menschen aber stehen die Lichtwesen ständig zur Seite, und also haben die finsteren Mächte keinen Zutritt, weswegen niemals ein schlechtes jenseitiges Wesen sich durch einen Menschen äußern könnte, der nur das Gute anstrebt und dessen Lebenswandel gute edle Regungen erkennen läßt.... Die Gabe des Hellsehens ist eine Äußerung jenseitiger Geisteskräfte, d.h., es wird dem Menschen durch wissende Geistwesen Aufklärung gegeben über Dinge, die der Mensch sonst nicht ergründen kann, weil sie zeitlich oder räumlich sich seinem Prüfen oder Wissen entziehen. Es verfügt also der Mensch, der solche Dinge zu sehen vermag, über eine Kraft, die ihm als Mensch nicht eigen ist, und diese Kraft wird ihm zugeführt aus dem geistigen Reich. Die geistigen Wesen verfügen über jenes Wissen, sowie es sich um Dinge handelt, die der Erde noch angehören, und sie können also den Menschen auf Erden Aufschluß geben, denn zeitlich und räumlich sind sie nicht gehindert. Also sie können sich, da sie körperlich nicht mehr behindert sind, dorthin wenden, wo (sich = d. Hg.) diese erdgebundenen Wesen, seien es Menschen oder tote Gegenstände auf Erden, aufhalten, und sonach dem sie befragenden Menschen gedanklich Aufschluß darüber geben. Es gehört dazu von seiten des Menschen nur ein verfeinertes Aufnahmevermögen seiner Sinne, um diese Erklärungen entgegennehmen zu können, und er kann diese verschärfte Sinnestätigkeit zu jeder Zeit einschalten, also sich darauf konzentrieren, die gedanklichen Einflüsterungen aus der geistigen Welt entgegenzunehmen. Es muß der Mensch also erstmalig geistige Kräfte anerkennen, mit denen er sich nach Belieben verbinden kann. Sowie aber nur rein irdische Dinge geklärt werden sollen, die mit der Höherentwicklung der Seele nichts zu tun haben, braucht auch der hellsehende Mensch keine hohe geistige Reife aufzuweisen, sondern es genügt lediglich das Anerkennen geistiger Kräfte und das Nützen derselben durch die Willfährigkeit, ihren Einflüsterungen Gehör zu schenken. Dann aber ist er auch niemals sicher, daß ihn auch Kräfte bedenken, die noch unvollkommen sind, daß also auch Irrtümer unterlaufen. Immer aber werden die Ergebnisse angestrebt werden aus irdischen Interessen, niemals aber wird geistiger Fortschritt dadurch gezeitigt werden. Letzterer ist abhängig von dem Reifegrad dessen, der verborgene Dinge sehen kann. Ist dieser selbst tief geistig eingestellt, dann vermag er auch geistig einzuwirken auf die Menschen, die seine Hilfe in Anspruch nehmen. Dann wird er selbst über ein reiches Wissen verfügen, und er wird dieses Wissen nützen zum Seelenheil des Mitmenschen. Denn dann werden auch Lichtwesen ihn unterstützen, so er Dinge zu ergründen sucht, die den Menschen sonst verborgen bleiben....
Amen
Übersetzer
Helderzienden - Goede of slechte krachten
Welke geestelijke krachten zich aan de mensen uiten, als het werkzaam zijn van hen openlijk zichtbaar is, moet ernstig onderzocht worden door hen die weldenkend zijn en in de waarheid willen wandelen.
Tussen Hemel en aarde, d.w.z. tussen het leven op aarde en het hiernamaals bestaat een samenhang, die nooit hoeft te worden onderbroken, wanneer de mens bereid is hem in stand te houden. En wel, de krachten uit het hiernamaals uiten zich steeds door die mensen - die hun wil vervullen, die dus in zekere zin "geestverwant" zijn.
Zo zal het geestelijke dat vol Licht is, zich uiten door edele, goede mensen, daarentegen zullen duistere krachten zich van mensen bedienen wier gezindheid onvriendelijk is, die niet in staat zijn het goede na te streven, want dezen zijn ook gewillig de slechte krachten te dienen, dus voeren ze gewillig uit wat dezen van hen verlangen.
Maar nooit zullen deze slechte krachten mensen kunnen benaderen wier wezen goed is, dus op GOD gericht Er bestaat geen macht die zo sterk is, dat ze het geestelijke vol van licht zou kunnen verdringen; de mensen die op GOD gericht zijn worden echter steeds terzijde gestaan door de lichtwezens en dus hebben de duistere machten geen toegang, om welke reden een slecht wezen uit het hiernamaals zich nooit zou kunnen uiten door een mens die alleen het goede nastreeft en wiens levenswandel goede, edele gevoelens laat zien.
De gave van helderziendheid is een uiting van geestelijke krachten uit het hiernamaals, d.w.z. de mens wordt door geestelijke wezens opheldering gegeven over zaken die de mens anders niet doorgronden kan, omdat ze zich wat tijd en ruimte betreft aan zijn onderzoeken of weten onttrekken. De mens die in staat is zulke zaken te zien, beschikt dus over een kracht die hem als mens niet eigen is, en deze kracht wordt hem toegezonden uit het geestelijke rijk. De geestelijke wezens beschikken over dit weten, zodra het over zaken gaat die nog deel uitmaken van de aarde, en ze kunnen dus de mens op aarde uitsluitsel geven, want ze worden niet gehinderd door tijd of ruimte.
Dus kunnen zij zich, daar ze lichamelijk niet meer belemmerd worden, daarheen wenden, waar deze wezens die aan de aarde gebonden zijn, hetzij mensen of dode voorwerpen, zich bevinden en bijgevolg de mensen die hen raad plegen daarover d.m.v. gedachten opheldering verschaffen. Van de kant van de mens is daar alleen voor nodig een verfijnde ontvankelijkheid van zijn geestelijke vermogens om deze verklaringen in ontvangst te kunnen nemen, en hij kan deze verhoogde werkzaamheid van zijn vermogens te allen tijde inschakelen, zich er dus op te concentreren de influisteringen die door middel van gedachten in hem op komen uit de geestelijke wereld in ontvangst te nemen.
Dus moet de mens op de eerste plaats geestelijke krachten aanvaarden met wie hij zich naar believen kan verbinden. Maar zodra alleen zuiver aardse zaken moeten worden opgehelderd, die met de positieve ontwikkeling van de ziel niets te maken hebben, hoeft ook de helderziende mens geen grote geestelijke rijpheid te bezitten, maar is het enkel en alleen genoeg met deze geestelijke krachten in te stemmen en van hen gebruik te maken door de bereidwilligheid hun influisteringen gehoor te schenken.
Maar dan is hij er ook nooit zeker van, dat hij door krachten wordt bedacht die nog onvolmaakt zijn, dat er dus ook vergissingen binnensluipen. Maar steeds worden dan resultaten nagestreefd vanuit aardse belangen, nooit echter zal dit daardoor leiden tot geestelijke vooruitgang.
Dit laatste is afhankelijk van de graad van rijpheid van diegene die zaken die verborgen zijn, kan zien. Is deze zelf diep geestelijk ingesteld, dan is hij ook bij machte geestelijk in te werken op de mensen die een beroep op zijn hulp doen. Dan zal hij zelf over een rijk weten beschikken en hij zal dit weten gebruiken voor het zieleheil van de medemens. Want dan zullen ook lichtwezens hem bijstaan als hij tracht zaken te doorgronden die de mensen anders verborgen blijven.
Amen
Übersetzer