Kundgabe mit Übersetzung vergleichen

Weitere Übersetzungen:

Werden und Vergehen....

Vergehen ist das Los dessen, was euch ersichtlich ist, und doch kann es nicht sinn- und zwecklos genannt werden, denn die Vergänglichkeit jedes einzelnen Schöpfungswerkes ist gleichzeitig Bedingung zum Werden neuen Lebens. Es ist dies sowohl geistig als auch materiell zu verstehen, denn sowie das Leben aus einer Form flieht, entsteht aus der Außenform etwas Neues durch Verbindung mit anderen ebenfalls sich auflösenden Außenformen, und das entflohene Geistige belebt wieder, mit gleich reifem Geistigen in sich vermehrt, neue Außenformen, und also entstehen immer wieder neue Schöpfungen, sowie alte Schöpfungen sich aufzulösen scheinen. Werden und Vergehen ist der ewige Kreislauf, der eine immerwährende Höherentwicklung bezweckt. Werden und Vergehen betrifft aber nur das euch Sichtbare.... das darin sich bergende Geistige ist unvergänglich, es bleibt bestehen bis in alle Ewigkeit.... Folglich wird alles Sichtbare, die Materie, das Geistige wohl frei geben nach festgesetzter Zeit, das Geistige selbst aber sucht sich eine neue Verformung, d.h. wieder irdische Materie so lange, bis es eine solche nicht mehr benötigt.... Dann erst beginnt das eigentliche Leben, das nie mehr aufhöret, sondern ewig währt. Ewigkeiten hindurch währt der Kreislauf des Geistigen durch die Form, denn für menschliche Begriffe ist diese Zeit so lang, daß von Ewigkeit gesprochen werden kann. Und dennoch ist es nur ein flüchtiger Moment im Vergleich zur nie endenden Ewigkeit in freiem Zustand. Alles Sichtbare strebt diesen freien Zustand an, alles Freie dagegen wendet sich wieder dem Sichtbaren zu, d.h. dem darin gebannten Geistigen, und schafft ihm neue Möglichkeiten zum Freiwerden. Also läßt das freie Geistige für das unfreie Geistige sichtbare Schöpfungen entstehen, welche das unfreie Geistige überwinden muß, um daraus frei zu werden. Das Erstehenlassen solcher Schöpfungen ist die Tätigkeit des Geistigen, das im Vollkommenheitszustand im Gott-gleichen Willen die Kraft aus Gott nutzet zum Erschaffen und Beleben von Schöpfungswerken verschiedenster Art. Also ist Entstehen und Vergehen wieder vom Willen des freien Geistigen abhängig, das aber in der Liebe zum unfreien Geistigen und in tiefster Weisheit das dem Geistigen Dienlichste entstehen läßt, wie es dem göttlichen Willen entspricht. Darum wird das Entstehen und Vergehen der sichtbaren Schöpfungswerke auch eine gewisse Gesetzmäßigkeit erkennen lassen, weil tiefste Weisheit dabei tätig ist und nichts planlos oder ohne Sinn und Zweck ersteht, was die Schöpfung aufweist. Und darum muß auch eine so planvolle Schöpfung höchste Entwicklungsmöglichkeit dem unreifen Geistigen bieten; es muß das Vergehen des Sichtbaren genauso notwendig und für das Geistige erfolgreich sein als das Entstehen; es muß das Vergehen kein Ende dessen bedeuten, was ist, sondern nur eine Veränderung, weil das, was aus göttlicher Schöpferkraft hervorgegangen ist, nicht mehr vergehen kann, wenngleich es dem menschlichen Auge so erscheint. Also findet nur eine dauernde Veränderung dessen statt, was Geistiges in sich birgt, wie auch das Geistige sich ständig insofern verändert, als es sich in sich selbst vermehrt, indem sich das der Form entflohene Geistige zusammenschließt mit gleichem und daher auch immer neue Außenformen benötigt, in denen es den folgenden Reifegrad erringen kann, der wieder den Zusammenschluß mit gleich-reifem Geistigen zur Folge hat. Der scheinbare Abbau sichtbarer Schöpfungen bedeutet sonach geistigen Aufbau, d.h. Zusammenschluß geistiger Potenzen, und es ist daher das Vergehen alles Sichtbaren genauso notwendig wie das Entstehen neuer Schöpfungen. Und ob auch Ewigkeiten darüber vergehen, es wird dem noch gebannten Geistigen durch die Liebe des schon freien Geistigen jegliche Entwicklungsmöglichkeit geboten, und also wird auch dieses Geistige dereinst frei und steht wieder dem unerlösten Geistigen bei. Und so lange wird auch die sichtbare Schöpfung bestehen, die sich dauernd verändert, weil nur durch die stete Veränderung eine Fortentwicklung des Geistigen möglich ist. Werden und Vergehen.... Ohne dieses gibt es keine Erlösung.... Denn alles Unfreie wird erst frei, so es zum ewigen Leben erwacht, so es den Gang auf Erden durch die Schöpfung zurückgelegt hat, durch ständiges Verändern seiner Außenform, durch immerwährendes Werden und Vergehen....

Amen

Übersetzer
Dies ist eine Originalkundgabe von Bertha Dudde

Ontstaan en vergaan

Vergaan is het lot van datgene, wat zichtbaar voor u is en toch kan het niet zin- en doelloos genoemd worden, want de vergankelijkheid van elk individueel scheppingswerk is tegelijkertijd de voorwaarde voor het ontstaan van nieuw leven. Dit moet zowel geestelijk als ook materieel begrepen worden, want zodra het leven uit een vorm vlucht, ontstaat uit de uiterlijke vorm iets nieuws door de verbinding met andere zich eveneens oplossende uiterlijke vormen en dat gevluchte geestelijke, vermeerdert met net zo rijp geestelijks, geeft weer leven aan nieuwe uiterlijke vormen en zodoende ontstaan steeds weer nieuwe scheppingen, zodra oude scheppingen zich lijken op te lossen.

Ontstaan en vergaan is de eeuwige kringloop, die een altijddurende opwaartse ontwikkeling beoogt. Maar het ontstaan en vergaan betreft alleen maar het voor u zichtbare. Het daarin verblijvend geestelijke is onveranderlijk. Het blijft bestaan tot in alle eeuwigheid. Bijgevolg zal al het zichtbare, de materie, het geestelijke na een vastgestelde tijd wel vrijgeven, maar het geestelijke zoekt een nieuwe vorm. Dat wil zeggen net zo lang weer aardse materie, tot zoiets niet meer nodig is. Pas dan begint het eigenlijke leven, dat niet meer ophoudt, maar eeuwig duurt.

De kringloop van het geestelijke door de vorm duurt eeuwigheden, want voor menselijke begrippen is deze tijd zo lang, dat van eeuwigheden gesproken kan worden. En toch is het slechts een vluchtig moment in vergelijking met de nooit eindigende eeuwigheid in de vrije toestand. Al het zichtbare streeft deze vrije toestand na. Maar al het vrije wendt zich weer naar het zichtbare. Dat wil zeggen het daarin vastgehouden geestelijke en creëert voor hem nieuwe mogelijkheden om vrij te komen.

Zodoende laat het vrije geestelijke voor het onvrije geestelijke zichtbare scheppingen ontstaan, welke het onvrije geestelijke weer moet overwinnen om daaruit vrij te komen. Het laten ontstaan van zulke scheppingen is de werkzaamheid van het geestelijke, dat in de toestand van volmaaktheid met dezelfde wil als God, de kracht uit God gebruikt voor het scheppen en tot leven brengen van scheppingswerken van de meest verschillende soorten.

Zodoende is het ontstaan en vergaan weer afhankelijk van de wil van het vrije geestelijke, dat echter in liefde voor het onvrije geestelijke en in de diepste wijsheid het voor het geestelijke meeste nuttige laat ontstaan, zoals dat met de goddelijke wil overeenkomt. Daarom zal het ontstaan en vergaan van de zichtbare scheppingswerken ook een bepaalde wetmatigheid laten herkennen, omdat de diepste wijsheid daarbij werkzaam is en niets van wat de schepping laat zien, zonder plan of zonder zin en doel ontstaat.

En daarom moet ook een zo weldoordachte schepping de grootste mogelijkheid tot ontwikkeling voor het onrijpe geestelijke bieden. Het vergaan van het zichtbare moet net zo noodzakelijk en voor het geestelijke succesvol zijn als het ontstaan. Het vergaan moet geen einde betekenen van dat, wat er is, maar enkel een verandering, omdat dat, wat uit de goddelijke scheppingskracht voortgekomen is, niet meer kan vergaan, ofschoon dat voor het menselijke oog wel zo lijkt.

Zodoende vindt er een voortdurende verandering plaats in dat, wat geestelijks in zich bevat, zoals ook het geestelijke zich in zoverre verandert, als het in zichzelf toeneemt, doordat het uit de vorm ontsnapte geestelijke zich verenigt met hetzelfde geestelijke en daarom ook steeds nieuwe vormen nodig heeft, waarin het de volgende graad van rijpheid kan bereiken, die weer de vereniging met het net zo rijpe geestelijke tot gevolg heeft.

De schijnbare afbraak van zichtbare scheppingen betekent dus geestelijke opbouw. Dat wil zeggen de vereniging van geestelijke potenties en daarom is het vergaan van al het zichtbare net zo noodzakelijk als het ontstaan van nieuwe scheppingen. En ofschoon er ondertussen ook eeuwigheden voorbijgaan, het nog vastgehouden geestelijke zal door de liefde van het al vrije geestelijke alle ontwikkelingsmogelijkheden geboden worden en zodoende komt ook dit geestelijke eens vrij en staat weer het niet verloste geestelijke bij.

En zolang zal ook de zichtbare schepping bestaan, die zich voortdurend verandert, omdat alleen maar door voortdurende verandering een verdere ontwikkeling van het geestelijke mogelijk is. Ontstaan en vergaan. Zonder dit bestaat er geen verlossing. Want al het onvrije komt pas vrij, als het tot het eeuwige leven ontwaakt. Als het de gang over de aarde door de schepping afgelegd heeft, door een voortdurend veranderen van zijn uiterlijke vorm. Door een voortdurend ontstaan en vergaan.

Amen

Übersetzer
Übersetzt durch: Peter Schelling