Die Sorge um das Seelenheil wird nicht ernst genommen und soll doch allem vorangestellt werden, denn es ist dies der Menschen einzigster Lebenszweck. Und doch kann der Mensch nicht dazu gezwungen werden, es kann ihm nur immer und immer wieder vorgestellt werden, daß er die Folgen seines Wirkens auf Erden auf sich nehmen muß nach seinem irdischen Leben, daß er, so er die Seele auf Erden nicht bedenket, ein ums vielfache kargeres und qualvolleres Dasein durchleben muß, als das ärmlichste und schmerzensreichste Erdenleben sein kann. Es lebt der Mensch nur der Gegenwart, und er glaubt diese Gegenwart beendet mit dem Leibestode. Und also sorget er auch nicht für die Zukunft. Und er ist doch nur dieser Zukunft wegen auf der Erde.... Der Glaube an ein Fortleben nach dem Tode kann ihm nicht zwangsweise vermittelt werden, und daher können auch keine offensichtlichen Beweise aus dem Jenseits ihm geboten werden, um ihn nicht in seiner Glaubensfreiheit zu beschneiden. Doch hätte der Mensch nur den guten Willen, in der Wahrheit zu stehen, so würde sich ihm die geistige Welt bemerkbar machen, denn er würde dann die kleinsten Zeichen beachten, und der Glaube an ein Jenseits würde lebendig werden in ihm. Doch zumeist legt der Mensch gar keinen Wert darauf, etwas zu wissen über das "Nachher". Er lebt auf der Erde und ist mit dieser Gewißheit zufrieden, immer in der Voraussetzung, daß er nach dem leiblichen Tode nichts mehr weiß und spürt. Und er bedenkt nicht, daß nur die Außenform leblos geworden ist, weil der Geist.... das wahre Leben.... aus ihr entflohen ist. Er bedenkt nicht, daß dieser nicht sterben kann, daß er unvergänglich ist, nur seine Außenform auf der Erde zurückläßt, um in die eigentliche Heimat einzugehen. Und er bedenkt nicht, daß er selbst auf Erden sich das geistige Reich gestaltet.... daß es seinem Erdenleben entsprechend ist.... daß es eine lichtlose, unfreundliche und niederdrückende oder strahlende, beglückende Umgebung für die Seele des Menschen sein kann. Er bedenkt nicht, daß er in qualvoller Reue seines ungenützten Erdenlebens gedenkt.... da er niemals sagen kann, daß ihm das Wissen darum nicht zugetragen worden wäre. Einem jeden Menschen werden Belehrungen darüber zuteil werden, doch es nimmt nicht ein jeder Mensch diese Belehrungen an, weil er nicht willig ist, der Wille aber nicht gezwungen werden kann. Dann bedenken sie nur ihren Körper, ihr Augenmerk ist nur auf dessen Wohlleben gerichtet, während die Seele unbeachtet bleibt. Die Not der Menschheit ist groß, und darum muß auch die körperliche Not so groß sein, auf daß der Mensch in sich geht und sich die Hinfälligkeit alles Irdischen und auch die Hinfälligkeit des Körpers vor Augen stellt, auf daß er dann doch fragend der Unendlichkeit gegenübersteht und er nun in anderes Denken geleitet werden kann....
Amen
ÜbersetzerDe zorg voor het heil van de ziel wordt niet serieus genomen en moet toch aan alles worden vooropgesteld, want dit is het enige levensdoel van de mens. En toch kan de mens er niet toe gedwongen worden, het kan hem alleen steeds weer worden voorgehouden, dat hij de gevolgen van zijn werkzaam zijn op aarde op zich moet nemen na zijn aardse leven, dat hij, als hij niet denkt aan zijn ziel op aarde, een des te veelvoudig kariger en smartelijker bestaan moet doormaken dan het meest armzalige en smartelijke leven op aarde zijn kan. De mens leeft alleen in het heden en hij gelooft dat dit heden ten einde is met de dood van het lichaam. En dus zorgt hij ook niet voor de toekomst. En hij is toch alleen vanwege deze toekomst op aarde.
Het geloof aan een voortleven na de dood kan hem niet onder dwang worden overgebracht en daarom kunnen hem ook geen duidelijke bewijzen uit het hiernamaals worden geboden, om hem niet in zijn geloofsvrijheid te beknotten. Maar zou de mens alleen de goede wil hebben in de waarheid te staan, dan zou de geestelijke wereld zijn aandacht trekken, want hij zou dan aan de kleinste tekens aandacht schenken en het geloof aan een hiernamaals zou levend worden in hem.
Maar meestal hecht de mens er helemaal geen waarde aan iets te weten over het "hierna". Hij leeft op de aarde en is met deze zekerheid tevreden, steeds in de veronderstelling dat hij na zijn lichamelijke dood niets meer weet en gewaarwordt. En hij denkt er niet aan dat alleen de buitenkant levenloos is geworden, omdat de geest, het ware leven, eruit is ontsnapt. Hij denkt er niet aan dat deze niet sterven kan, dat hij onvergankelijk is, alleen zijn buitenkant op de aarde achterlaat om het eigenlijke vaderland binnen te gaan. En hij denkt er niet aan dat hij zich zelf op aarde het geestelijke rijk vormgeeft, dat het beantwoordt aan zijn leven op aarde, dat het een duistere, onvriendelijke en terneerdrukkende of stralende, gelukkig makende omgeving voor de ziel van de mens kan zijn. Hij bedenkt niet dat hij in smartelijk berouw aan zijn onbenut aards leven denkt - daar hij nooit zeggen kan dat hem het weten daarover niet zou zijn overgebracht.
Ieder mens zal onderrichtingen daarover ten deel vallen, maar niet ieder mens neemt deze onderrichtingen aan, omdat hij niet bereidwillig is, maar de wil niet kan worden gedwongen. Dan denken ze alleen aan hun lichaam, hun aandacht is alleen op het welzijn daarvan gericht, terwijl de ziel buiten beschouwing blijft. De nood van de mensheid is groot en daarom moet ook de lichamelijke nood zo groot zijn, opdat de mens in zichzelf keert en zich de vergankelijkheid van al het aardse en ook de vergankelijkheid van het lichaam voor ogen houdt, opdat hij dan toch vragend tegenover de oneindigheid staat en hij nu in een ander denken kan worden geleid.
Amen
Übersetzer