Für das allgemeine Wohl zu sorgen soll denen überlassen bleiben, denen ein zu enger Wirkungskreis zugewiesen wurde für die Dauer des Erdenlebens. Der Herr hat allen wohlweislich die Aufgabe gestellt, die zu erfüllen sie fähig sind. Und es hat ein jeder die Möglichkeit, zum gesamten Wohl tätig sein zu können. Es bleibt dem einen mehr, dem anderen weniger Gelegenheit, die Lasten des Nebenmenschen auf seine Schultern zu nehmen.... und je mehr er sich dessen befleißigt, desto größeren Segen kann er selbst gewärtig sein und desto mehr wird in ihm die Liebekraft gestärkt und der Liebewille erregt werden. Nur im Dienen wird der Mensch zur Höhe gelangen können.... austeilen in Liebe dem Nächsten, was ihm selbst zur Verfügung steht, und sich für die Not des Menschen einsetzen, auf daß diese gelindert und behoben werde.... jedoch immer von der Liebe zum Mitmenschen getrieben.... Und es wird dies reichen Segen nach sich ziehen und wird der Mensch selbst niemals zu darben brauchen, wenn er stets gibt von dem, was er hat.... Er soll auch nie ängstlich erwägen, ob die Gaben seinen Besitz schmälern könnten.... wer viel gibt, wird weit mehr empfangen, denn der Herr teilet Seine Gaben gleichfalls ungeschmälert aus demjenigen, der aus Liebe zu Ihm die Not des Mitmenschen zu lindern bestrebt ist. Denn "was ihr dem geringsten Meiner Brüder tut, das habt ihr Mir getan." Und nun erwäget, um wie vieles edler der Mensch handelt, der seinen Besitz teilet mit dem Armen, als jener, der in wohlgeordneten Verhältnissen dahinlebt, jedoch alle Gaben, die er austeilen will, fordert von der Allgemeinheit. Eine wohlorganisierte Nächstenliebe ist wie ein schwaches Öllämpchen.... es erfüllet nicht den Zweck.... Es leuchtet nur unbedeutend und verbreitet keinen Lichtschein.... Und so werden solche Werke der Nächstenliebe, die jedoch der Liebe entbehren, keinerlei erlösende Wirkung haben.... Es werden wohl den Menschen Gaben geboten, doch es spricht das Herz nicht mit.... Es opfert der Gebende nicht, sondern gibt gezwungen seinen Tribut, und so wird dem Empfangenden auch nicht die Kraft der Liebe übermittelt. Es wird gleichsam dem einen genommen, was dem anderen gegeben wird. Es wird eine Handlung mechanisiert und zu gedankenloser Pflichterfüllung gemacht, die in der Liebe des Herzens geboren werden und Liebe erwecken soll.... Und es sind diese Werke tote Werke vor Gott.... Er kann nicht ansehen, was unter Zwang geboren, niemals ein tätiges Liebeswerk sein kann. Es ist das Herrlichste im Leben, sein Gut zu teilen mit dem, der doch gleichfalls ein Geschöpf Gottes ist.... zu teilen eine jede Gabe, die der Vater im Himmel in Seiner Liebe dem Menschen zugehen ließ.... zu teilen aus freiem Antrieb, weil das Herz den Menschen dazu treibt. Doch wertlos ist, was dem Menschen zur Aufgabe gemacht wird irdischerseits. Es erfüllet der Mensch diese Aufgabe wohl, doch nur, weil er muß, nicht aber aus eigenem Antrieb, und es können solche Werke der Nächstenliebe nicht gewertet werden vom himmlischen Vater, Der nur auf das Herz und den Grad der Liebe sieht, in dem die Gaben geboten werden....
Amen
ÜbersetzerVoor het algemene welzijn te zorgen moet aan diegenen worden overgelaten, aan wie een te beperkt arbeidsveld werd toegewezen voor de duur van het aardse leven. De Heer heeft wijselijk aan allen de taak opgelegd waartoe ze in staat zijn. En ieder heeft de mogelijkheid om voor het algehele welzijn werkzaam te zijn. Er blijft voor de een meer, voor de ander minder gelegenheid over om de lasten van de medemens op zijn schouders te nemen en hoe meer hij daar zijn best voor doet, op des te grotere zegen kan hij rekenen en des te meer zal in hem de kracht van de liefde worden gesterkt en de wil om lief te hebben gewekt.
Alleen door te dienen zal de mens opwaarts kunnen klimmen: uitdelen in liefde aan de naaste wat hem zelf ter beschikking staat en zich voor de nood van de mensen inzetten, opdat deze gelenigd zal worden en opgeheven, echter steeds gedreven door de liefde tot de medemens. En dit zal rijke zegen tot gevolg hebben en de mens zal nooit gebrek hoeven te lijden wanneer hij steeds geeft van dat wat hij heeft. Hij moet ook nooit angstig overwegen of de gaven zijn bezit zouden kunnen verminderen. Wie veel geeft zal heel wat meer ontvangen, want de Heer deelt Zijn gaven eveneens ten volle uit aan diegene die uit liefde tot Hem ernaar streeft de nood van de medemens te lenigen. Want wat u voor de minste van Mijn broeders doet, dat heeft u voor Mij gedaan.
En overweeg nu hoe veel edeler de mens handelt die zijn bezit deelt met de armen, dan diegene die in goedgeordende omstandigheden voortleeft, maar alle gaven die hij wil uitdelen vordert van de gemeenschap. Een goed georganiseerde naastenliefde is als een zwak olielichtje. Het vervult het doel niet. Het brandt maar in geringe mate en verspreidt geen licht. En zo zullen zulke werken van naastenliefde, waaraan echter de liefde ontbreekt, geen enkele verlossende uitwerking hebben. De mensen worden wel gaven aangeboden, maar het hart zwijgt. De gevende offert niet, maar geeft gedwongen zijn bijdrage, en zo wordt aan de ontvangende ook niet de kracht van de liefde overgebracht. Er wordt als het ware van de één afgenomen, wat aan de ander wordt gegeven. Een handeling die in de liefde van het hart moet worden geboren en liefde moet wekken, wordt gemechaniseerd en tot een gedachteloze plichtsvervulling gemaakt. En deze werken zijn dode werken voor God. Hij kan niet achten, wat onder dwang geboren nooit een werkzame daad van liefde kan zijn.
Het heerlijkste in het leven is, zijn bezit te delen met diegene die toch eveneens een schepsel Gods is. Elke gave die de Vader in de hemel in Zijn Liefde de mens liet toekomen, te delen uit vrije aandrang, omdat het hart de mens ertoe aanzet. Maar waardeloos is, wat de mens van wereldse zijde tot plicht is gesteld. De mens komt deze opdracht wel na, maar alleen omdat hij moet, niet uit eigen aandrang. En zulke werken van naastenliefde kunnen geen waardering vinden bij de hemelse Vader, die alleen kijkt naar het hart en de graad van liefde waarin de gaven worden aangeboden.
Amen
Übersetzer