Le anime che sono passate nel Regno dell’aldilà senza aver trovato il loro Redentore, si trovano nella fitta nebbia se addirittura non entrano nel regno dell’oscurità, perché hanno condotto un cammino di vita sulla Terra del tutto contrario a Dio. Ma esistono degli uomini, che non si sono resi colpevoli di una diretta ingiustizia, la loro mancanza consiste quasi sempre nell’omissione delle opere buone, che non possono diventare né buoni né cattivi e che perciò non sono di spirito così oscurato, che nell’aldilà li attenda l’oscurità più profonda. E ciononostante non sono disponibili per il Regno di Luce, perché le loro anime sono ancora avvolte da un denso crepuscolo, la loro conoscenza è del tutto minima, secondo gli atti d’amore, sulle quali l’anima può retro guardare. E la maggior parte delle anime, che vengono richiamate dalla Terra si trova nel crepuscolo, uomini che sembravano giusti nel mondo e malgrado ciò hanno poca vera fede, perché a loro mancava l’amore sulla Terra. E per queste anime giunge ora un tempo di totale desolazione, un tempo, dove errano solitari e sono soltanto sole con i loro pensieri. Non possono riconoscere niente intorno a sé, sono cieche nello spirito e non riescono a percepire nulla eccetto sé stesse. Ma non hanno perduto la consapevolezza dell’io, hanno anche dei pensieri rivolti alla loro vita terrena lasciata indietro, ma soltanto molto poco chiaro ed a tratti. Il loro stato continuo è un costante errare e cercare, perché quello che cercano, non lo possono trovare, un luogo di tranquillità e protezione, perché nella vita terrena non se lo sono conquistato. In certo qual modo sono stati dei parassiti sulla Terra, hanno vissuto, senza adempiere il vero scopo dell’esistenza, che hanno sempre soltanto preso e mai dato niente in cambio, non importa, se questo è da intendere in modo terreno o spirituale. Non si sono conquistati dei beni spirituali, hanno sfruttato la vita terrena secondo il loro desiderio. Sono passati attraverso la vita terrena senza riflettere seriamente sul senso e scopo ed hanno condotto rispettivamente la vita terrena. E proprio secondo quel che ricevono nel Regno dell’aldilà è che non trovano nulla, perché non si sono conquistati nulla di ciò che ha consistenza nel Regno spirituale. Solo ora si mostra, se viene pensato ad un tale uomo in modo amorevole. Perché ogni caro pensiero è un fondo solido, sul quale ora l’anima può muoversi con una certa sicurezza. Ogni pensiero amorevole crea all’anima uno sguardo di Luce, dove riconosce il suo ambiente, anche se solo per breve tempo, ma la stimola a riflettere, e solo attraverso la riflessione può cambiare il suo stato, mentre percepisce il beneficio di un pensiero caro, mentre comincia a pentirsi, perché riconosce, che cosa ha mancato di fare sulla Terra. E secondo la sua costituzione, della sua disponibilità e della sua resistenza lo stato di una tale anima può pure cambiare presto, se soltanto non è di sentimento del tutto caparbio ed allora la sua cecità può durare molto a lungo, prima che il crepuscolo ceda ad una piccola onda di Luce. E dato che soltanto dei pensieri amorevoli le creano questo miglioramento, ad una tale anima deve essere donata molta Forza dall’intercessione, non deve essere lasciata al suo destino, che prolungherebbe solo all’infinito il suo stato senza Luce, perché soltanto l’amore la può cambiare, amore che viene mandato ad una tale anima dai prossimi, che nella vita terrena mancava all’anima stessa, ma viene accettato da Dio in sostituzione per una tale anima. Ma a voi uomini sulla Terra è possibile, di prestare molto aiuto tramite il vostro amore e dovete sempre tenere mentalmente un contatto con le anime dei defunti, dovete sempre di nuovo presentare loro il Vangelo dell’amore e comunicare loro che anche nell’aldilà possono ancora adempiere questi due Comandamenti, di amare Dio sopra tutto ed il prossimo come sé stesso. Perché soltanto da ciò possono entrare in contatto con Gesù Cristo, senza il Quale è impossibile per le anime entrare nel Regno di Luce. Le anime che errano nel crepuscolo, non hanno ancora nessun contatto con Gesù Cristo, non hanno ancora trovato la Redenzione, per il qual scopo dimoravano sulla Terra, ma questa la devono trovare ancora assolutamente nell’aldilà, se non vogliono sprofondare nell’abisso. Delle anime che camminano nel crepuscolo, non sono ancora state spinte nell’abisso, hanno ancora facilmente la possibilità di trovare la via nel Regno di Luce, perché dopo una lunga desolazione vengono sempre di nuovo orientati da degli esseri di Luce, che però non si mostrano come tali sulla giusta via che conduce a Gesù Cristo. Ed affinché seguano questi esseri di Luce, affinché depongano la loro resistenza, è necessaria molta intercessione, che voi non dovete rifiutare alle anime. Loro ve ne saranno eternamente grate, quando con il vostro amore impedite il precipizio nell’abisso, quando aiutate loro, che trovano fuori dalla luce crepuscolare nel Regno di Luce, perché con l’amorevole intercessione le preservate da una retrocessione, le loro anime si ammorbidiscono e diventano più malleabili, ed anche loro troveranno la Redenzione mediante Gesù Cristo, il Quale Solo perdona tutti coloro che pensano ed invocano solo a Lui.
Amen
TraduttoreDe zielen die overgaan in het rijk hierna zonder hun Verlosser te hebben gevonden, bevinden zich in dichte nevelen als ze het rijk der duisternis niet binnengaan omdat ze op aarde een levenswandel geheel tegen God in hebben geleid. Maar er zijn ook mensen die zich aan geen onmiskenbaar onrecht schuldig hebben gemaakt, wier overtreding meestal bestaat in het nalaten van goede werken. Mensen die niet goed en niet slecht kunnen worden genoemd en die daarom niet zo'n verduisterde geest hebben dat hen in het hiernamaals de diepste duisternis wacht. En toch passen ze ook niet in het lichtrijk, want hun zielen zijn nog niet ontvankelijk voor het licht. Hun zielen zijn nog omgeven door dichte schemering, hun inzicht is zeer minimaal, al naar gelang de daden van liefde waarop een ziel kan terugzien.
En in dit rijk van de schemering bevinden zich de meeste zielen die van de aarde zijn weggeroepen. Mensen die rechtvaardig schenen in de wereld en toch weinig waar geloof hebben omdat hun op aarde de liefde ontbrak. En voor deze zielen volgt nu een tijd van totale vereenzaming. Een tijd, waarin ze eenzaam ronddolen en alleen zijn met hun gedachten. Ze kunnen niets om zich heen onderscheiden. Ze zijn blind van geest en ze zijn ook niet in staat buiten zich iets waar te nemen, maar ze hebben het zelfbewustzijn niet verloren. Ze denken ook aan hun leven op aarde dat achter hen ligt, echter alleen erg onduidelijk en van tijd tot tijd. Hun blijvende toestand is een voortdurend ronddwalen en zoeken, want wat ze zoeken kunnen ze niet vinden - een plaats van rust en geborgenheid - omdat ze zich deze in het leven op aarde niet hebben verworven. Ze waren in zekere zin parasieten op aarde, die leefden zonder het ware doel van hun leven na te komen. Die steeds hebben genomen en niets ervoor teruggaven, om het even of dit aards of geestelijk op te vatten is. Ze verwierven zich geen geestelijke goederen, maar ze benutten het leven op aarde ten volle volgens hun verlangen. Ze zijn door het leven op aarde gegaan, zonder serieus over de zin en het doel ervan na te denken en daaraan beantwoordend het leven op aarde te leiden. En net zo worden ze in het rijk hierna bedacht: ze treffen er niets aan, omdat ze niets verwierven wat duurzaam is in het geestelijke rijk.
Nu komt pas aan het licht of er aan zo'n mens liefdevol wordt gedacht. Want elk liefdevol gedenken is als een vaste grond waarop de ziel zich nu kan bewegen met een bepaalde zekerheid. Elke liefdevolle gedachte verschaft de ziel een lichtpuntje waarin ze haar omgeving onderscheidt, al is het maar voor korte tijd. Maar het zet haar aan tot nadenken en alleen door nadenken kan de toestand bij haar veranderen, doordat ze de weldaad van een liefdevol gedenken ervaart, doordat ze begint spijt te krijgen, omdat ze inziet wat ze op aarde heeft verzuimd. En al naar gelang haar geaardheid, haar bereidwilligheid en haar weerstand, kan de toestand van zo'n ziel ook evenzo snel veranderen, als ze maar niet helemaal koppig van geest is en dan haar blindheid enorm lang kan duren, voordat de schemering wijkt voor een lichtsprankje. En omdat alleen liefdevolle gedachten haar deze verbetering verschaffen, moet zo'n ziel veel kracht van de voorbede worden geschonken. Ze mag niet aan haar lot worden overgelaten, wat haar toestand zonder licht alleen maar eindeloos zou verlengen, want alleen liefde kan haar veranderen. Liefde die door medemensen zo'n ziel wordt nagezonden, die aan de ziel zelf ontbrak in het aardse leven, maar plaatsvervangend voor zo'n ziel door God wordt aangenomen.
Maar voor u mensen op aarde is het mogelijk, door uw liefde veel hulp te verlenen. En u moet steeds door middel van gedachten de verbinding met de zielen van de overledenen in stand houden. U moet hun steeds weer het evangelie van de liefde voorleggen, dat ze ook in het hiernamaals nog deze twee geboden moeten nakomen: God beminnen boven alles en de naasten als jezelf. Want alleen daardoor kunnen ze ook in contact komen met Jezus Christus, zonder wie een binnengaan in het lichtrijk voor iedere ziel onmogelijk is. Zielen die in de schemering ronddolen, hebben nog geen verbinding met Jezus Christus. Ze zijn nog niet verlost, wat het doel is waarom ze op aarde vertoefden. Maar ze moeten dit onvoorwaardelijk nog in het hiernamaals bereiken, als ze niet willen wegzinken in de diepte. Zielen die in de schemering rondgaan, zijn nog niet in de diepte gestort. Ze hebben nog gemakkelijk de mogelijkheid, de weg in het lichtrijk te vinden, want na een langdurige vereenzaming worden ze steeds weer door lichtwezens, die zich echter niet als zodanig kenbaar maken, op de juiste weg gewezen die naar Jezus Christus leidt.
En opdat ze deze lichtwezens volgen, opdat ze hun weerstand opgeven, is veel voorspraak nodig, die u de zielen niet zult mogen onthouden. Ze zullen u hiervoor eeuwig dankbaar zijn wanneer u met uw liefde het neerstorten in de diepte verhindert, wanneer u hen zult helpen dat ze vanuit de schemering de weg naar het rijk van het licht vinden. Want met liefdevolle voorspraak behoedt u ze voor een achteruitgang. Hun zielen worden zachter en meegaander en ook zij zullen verlost worden door Jezus Christus, die allen vergeeft die maar aan Hem denken en naar Hem roepen.
Amen
Traduttore