Chi abbassa sé stesso, sarà innalzato. Ma chi si fa onorare dai suoi prossimi la sua ricompensa nell’aldilà sarà davvero minima, perché ha già avuto la sua ricompensa. Voi uomini siete sulla Terra solamente perché siete ancora imperfetti, altrimenti sareste già entrati nel Regno degli spiriti beati, che premette il grado della perfezione. Ma se siete imperfetti, come potete allora pretendere di essere onorati dai vostri prossimi? Come potete farvi onorare voi che dinanzi ai Miei Occhi non potreste sussistere, se vi richiamassi all’improvviso da questo mondo? Chi abbassa sé stesso, sarà innalzato. Quindi un innalzamento nel Mio Regno premette di conseguenza una profonda umiltà, che dovete dimostrare non soltanto verso di Me, ma anche verso il prossimo, con cui non dev’essere intesa una sottomissione o uno strisciante servire. Ma voi uomini non dovete mai innalzarvi al di sopra dei prossimi. Quello che vi differenzia in doni spirituali, ciò che possedete in talenti, vivo intelletto oppure altre facoltà, non è merito vostro, ma datovi dal vostro Creatore e Padre secondo la vostra destinazione sulla Terra. Quindi questi Doni non vi devono far diventare arroganti, ma soltanto grati verso Colui il Quale vi ha provvisto così riccamente. Ma dovete comunque rendervi conto che la vostra anima è ancora imperfetta e che soltanto lei sopravvive al corpo, che quindi tutti i doni terreni passano, come anche voi stessi una volta passate ed eccetto alla vostra anima non rimane nulla che vi dia il diritto di essere arroganti. Perciò sulla Terra non conviene che ad un uomo venga dimostrato ultragrande riverenza, che gli uomini che sono suoi fratelli, si chinino dinanzi a lui o giacciano serventi ai suoi piedi. Non conviene che un uomo si faccia dimostrare degli onori che lo elevano ad un re, se una tale autorità non gli è stata conferita, perché persino ogni dominatore deve valere come potentato amorevole, paterno per i suoi sudditi, se vuole conquistarsi il loro amore e non essere temuto. Allora ogni suddito stesso gli testimonierà l’onore che gli spetta. Ma costui è posto come potentato terreno sugli uomini attraverso la Mia Volontà. Ma nemmeno la sua arroganza non è una virtù, ma una debolezza ed un errore davanti ai Miei Occhi. Voi uomini siete tutti uguali davanti a Me, dovete essere fra di voi come fratelli, dovete servire nell’amore l’un l’altro, allora vi muovete sulla Terra come veri figli Miei e rimanete di cuore umile, perché dovete sempre immaginarvi il Mio Cammino sulla Terra, come camminavo fra gli uomini con i Miei discepoli per i quali stavo a fianco come Fratello ed Amico e che ho anche istruito fraternamente. Ho avuto davvero a Disposizione tutto il Potere e potevo crearMi tutto, ricchezza terrena e stima davanti al mondo. Avrei potuto regnare come un Re ed aver per Me tutti gli Onori; ma non consideravo l’alto, vedevo soltanto il misero, il debole e Mi chinavo giù a lui; non conoscevo l’arroganza e non cercavo l’onore e la fama dagli uomini. Ho dato soltanto Amore e pretendevo anche soltanto l’amore dagli uomini. E chi Mi vuole seguire, deve servire nell’amore, ma non voler mai dominare nel potere. Soltanto allora può essere posto al di sopra di qualcosa di grande nel Mio Regno, quando sulla Terra ha abbassato sé stesso come ho fatto Io.
Amen
TraduttoreWie zich zelf vernedert, zal verheven worden: Maar wie zich zal laten eren door zijn medemensen, diens loon zal in het hiernamaals waarlijk gering zijn, want hij heeft zijn loon al ontvangen. U, mensen bent toch alleen maar daarom op aarde, omdat u nog onvolmaakt bent, anders zou u al in het rijk van de gelukzalige geesten zijn binnengegaan dat de graad van volmaaktheid vooropstelt. Maar als u onvolmaakt bent, hoe zult u dan eerbetoon mogen verlangen van de medemens? Hoe zal u zich kunnen laten eren, die zich voor Mijn Ogen nog niet staande zou kunnen houden als IK u plotseling wegroep van deze wereld?
Wie zichzelf vernedert, zal worden verheven. Dus stelt een verheven worden in Mijn rijk bijgevolg een diepe deemoed voorop, die u niet alleen aan MIJ, maar ook tegenover de medemensen zult moeten tonen, waarmee helemaal niet een onderworpen zijn en 'n kruiperige dienstbaarheid moet worden verstaan. Maar nooit zult u, mensen u verheven mogen voelen boven de medemensen.
Wat u (van anderen) onderscheidt aan geestesgaven, wat u aan talenten, levendig verstand of andere vermogens bezit, is niet uw verdienste, integendeel u gegeven door uw Schepper en VADER, al naar uw bestemming op aarde. Dus zullen deze gaven u niet verwaand moeten laten worden, veeleer alleen maar dankbaar tegenover HEM DIE u zo rijk heeft voorzien. U moet u echter toch van het volgende bewust blijven: dat uw ziel nog onvolmaakt is en alleen zij is het die het lichaam overleeft; dat dus alle aardse gaven vergaan, zoals u zelf eens vergaat en er buiten uw ziel niets overblijft dat u het recht geeft, arrogant te zijn: Daarom is het op aarde niet gepast dat aan een mens overdreven eer wordt bewezen, dat de mensen, die zijn broeders (en zusters) zijn, voor hem buigen of hem dienend aan de voeten liggen. Het betaamt niet dat een mens zich zo laat eren, dat dit hem tot een koning verheft, als zo'n heerschappij hem niet is opgedragen door MIJ. Want zelfs iedere aardse heerser moet voor zijn onderdanen als liefdevolle, vaderlijke machthebber gelden, wil hij hun liefde voor zich winnen en niet alleen gevreesd zijn. Dan zal van zelf iedere onderdaan hem ook de eer bewijzen die hem toekomt: Deze is echter als aardse machthebber door Mijn Wil boven de mensen geplaatst. Maar ook zijn aanmatiging is geen deugd, maar een zwakheid en een fout voor Mijn Ogen.
U, mensen bent allen voor MIJ qelijk en onder elkaar zult u als broeders moeten zijn, de een zal de ander in liefde moeten dienen, dan bent u op de aarde als Mijn ware kinderen en blijft deemoedig van hart. Want steeds zal u zich Mijn weg over de aarde moeten voorstellen, hoe IK midden onder de mensen wandelde met Mijn leerlingen, die IK als een Broeder en Vriend terzijde stond en die IK dus ook broederlijk onderrichtte. Alle Macht stond MIJ waarlijk ter beschikking en IK kon MIJ alles verschaffen, aardse rijkdom en aanzien van de wereld: IK zou hebben kunnen heersen als een koning en alle eer en aanzien voor MIJ opeisen, maar IK zag het hoge niet, IK zag alleen maar het ellendige en zwakke en boog ME ernaar toe. Want IK kende geen verwaandheid en zocht geen eer en roem van mensen. IK gaf alleen maar Liefde en verlangde ook slechts liefde van de mensen. En wie MIJ wil navolgen, moet in liefde dienen, maar nooit in macht willen heersen. Dan pas kan hij over het grote worden gesteld in Mijn rijk, wanneer hij zich op aarde zelf heeft vernederd net als IK.
Amen
Traduttore