Confronta annuncio con traduzione

Altre traduzioni:

“L’uomo non può nulla senza la Grazia divina.... ” (Il pericolo)

L’uomo si rende conto della mancanza di Forza appena è credente, perché allora riconosce sé stesso come una creatura debole senza la Grazia di Dio. Di conseguenza non c’è bisogno di presentare ad un uomo credente la propria debolezza, perché raramente riterrà sé stesso capace di poter giungere a Dio con la propria forza. L’uomo credente vede in Dio l’Essere più maestoso e più perfetto e si rende conto della sua nullità e debolezza. Quindi chiederà sempre a Dio la Forza per il cammino della sua vita terrena, per la risalita verso l’Alto. Chiederà a Dio la Grazia, perché sa che senza la Grazia divina non può giungere in Alto. Ma se all’uomo manca la fede, allora non si vede nemmeno come creatura debole. E’ piuttosto della ferma convinzione, che dipende da lui solo di raggiungere ciò che intende fare, sia questo il successo terreno o spirituale. Dapprima tende soltanto al successo terreno, ed il tendere spirituale gli è indifferente. Ma per lui è addirittura un pericolo se un successo spirituale viene motivato soltanto con un apporto di Grazia. Perché dato che vede sé stesso come pieno di forza, non ha nessuna preoccupazione che possa essere incapace di formarsi secondo la Volontà di Dio, e quindi fa dipendere da questo la sua maturazione animica, se Dio lo sceglie, cioè gli rivolge la Sua Grazia, quindi che lo abbia destinato alla beatitudine. E così esclude la sua libera volontà che lo induce a chiedere la Grazia. Non ha nessuna profonda fede e perciò non può e non vuole credere in questa Dottrina, quando gli viene presentato l’assenza di Forza, d’altra parte però attende che la Grazia divina, lo afferri senza il suo contributo, se questa fosse la Volontà divina. La giusta fede fa pregare l’uomo nel giusto modo, pieno di umiltà e rassegnazione nella Volontà di Dio, ma è sempre la propria volontà che lo induce alla preghiera, mentre l’uomo empio stesso non è attivo, ma attende ciò per cui deve pregare, cioè che deve richiedere a Dio. E questa predisposizione d’animo può essere la conseguenza che all’uomo viene insegnato di non poter nulla senza l’apporto della Grazia divina, e perciò non fa nemmeno nulla per essere degno di questa Grazia. La Dottrina che l’uomo non può nulla con la propria forza, non lo determina alla preghiera per l’apporto di Forza, ma lo determina all’inattiva attesa, ed è perciò meglio di presentargli soltanto la debolezza della volontà, affinché si sforzi di eliminare questa debolezza, ed ora lotta nella preghiera per la fortificazione della volontà. Perché gli può essere rivolta la Forza da Dio, ma la volontà non può essere stimolata a diventare attiva per costrizione. Egli deve tendere a Dio per propria spinta, allora gli giunge anche la Grazia divina, ed egli riconosce la sua debolezza nei confronti dell’eterna Divinità.

Amen

Traduttore
Tradotto da: Ingrid Wunderlich

“De mens is tot niets in staat zonder goddelijke genade” - Gevaar

Van het gebrek aan kracht wordt de mens zich bewust zodra hij gelovig is. Want dan ziet hij zichzelf als een zwak schepsel zonder de genade Gods. Bijgevolg hoeft een gelovig mens de eigen zwakheid niet speciaal te worden voorgehouden, want hij zal zichzelf zelden in staat achten uit eigen kracht bij God te kunnen komen. De gelovige mens ziet in God het meest verheven en meest volmaakte Wezen en is zich bewust van zijn geringheid en zwakte. Hij zal dus steeds de kracht voor zijn aardse levenswandel, voor zijn klim omhoog, van God afsmeken. Hij zal God om genade vragen, omdat hij weet dat hij zonder de goddelijke genade niet opwaarts kan gaan.

Ontbreekt het de mens echter aan geloof, dan beschouwt hij zich niet als een krachteloos schepsel. Hij is er veeleer vast van overtuigd, dat het aan hem alleen ligt datgene te bereiken wat hij zich voorneemt, hetzij aards of geestelijk succes. Meestal streeft hij alleen aards resultaat na en geestelijk streven vindt hij onbelangrijk. Maar voor hem is het een direct gevaar als een geestelijk resultaat alleen met het schenken van genaden wordt gemotiveerd. Want daar hij zichzelf als krachtig beschouwt, heeft hij geen twijfel, dat hij niet in staat zou zijn zich naar Gods wil te vormen. En daarom maakt hij zijn geestelijk rijper worden ervan afhankelijk of God hem uitverkiest, dat wil zeggen hem Zijn genade doet toekomen, dus hem heeft voorbestemd om zalig te worden. En bijgevolg schakelt hij zijn vrije wil uit, die hem toelaat te bidden om genade. Hij heeft geen diep geloof en kan en wil daarom deze leerstelling niet geloven, wanneer hem zijn krachteloosheid wordt voorgehouden. Maar van de andere kant wacht hij op de goddelijke genade, die hem zonder zijn toedoen vastpakt als dit goddelijke wil is.

Het juiste geloof laat de mens op de juiste manier bidden, vol deemoed en overgave aan de wil van God. Maar steeds is het zijn eigen wil die hem aanzet om te bidden, terwijl de ongelovige mens zelf niet actief wordt, doch wacht op datgene waarvoor hij zou moeten bidden, dat wil zeggen wat hij zou moeten vragen aan God. En deze instelling kan het gevolg ervan zijn dat de mens wordt geleerd dat hij tot niets in staat is zonder de gift van goddelijke genade. En daarom doet hij ook niets om deze genade waardig te worden.

De leer dat de mens uit eigen kracht tot niets in staat is, brengt hem niet tot het vragen om toezending van kracht, integendeel, ze brengt hem ertoe om passief te wachten. En daarom is het beter, hem alleen de zwakheid van wil voor te houden, opdat hij zijn best doet deze zwakheid op te heffen en nu in het gebed om versterking van zijn wil worstelt. Want de kracht kan hem door God worden gegeven. Maar de wil kan niet onder dwang tot activiteit worden aangezet. Hij moet uit eigen aandrang op God aansturen, dan wordt hem ook de goddelijke genade toegestuurd en ziet hij zijn zwakheid in tegenover de eeuwige Godheid.

Amen

Traduttore
Tradotto da: Gerard F. Kotte