Fra Cielo e Terra sono attive delle Forze, che si manifestano in un modo che appare visibilmente agli uomini. E perciò queste Forze non possono essere negate. Non le si possono però specificare con il solo pensare d’intelletto, ci si trova di fronte ad una potenza elementare, la cui causa non può essere stabilita, e ci si accontenta quindi con la parola forza della natura per quei procedimenti, che sono ben visibili per l’uomo, ma non sono spiegabili. Queste Forze non possono nemmeno essere spiegate agli uomini che non cercano di penetrare nel Regno spirituale, perché tutto ciò che è legato sulla Terra non può accogliere su questo una spiegazione né comprendere. La Forza della natura è la visibile manifestazione del divino Creatore; la Forza della natura è qualcosa di condizionato, è causa ed effetto contemporaneamente, è per i concetti umani una manifestazione di Forza inimmaginabile dell’eterna Divinità. La Forza della natura è l’Agire visibile di Dio, è la dimostrazione di una Entità costantemente attiva, Che risveglia alla Vita, realizza e forma nella propria Perfezione di Potenza, e questa manifestazione di Forza è contemporaneamente un mezzo per mettere a conoscenza l’essere imperfetto dell’Esistenza di una Divinità, perché l’essere si trova di fronte ad un Agire a lui inspiegabile, che premette una Entità supremamente perfetta. Questo Agire supera tutte le facoltà umane, e quindi non è nemmeno spiegabile umanamente, dato che è fondato su Forze che sono iperscrutabili per l’intelletto umano. Ma la Manifestazione della Forza di Dio viene considerata dagli uomini come qualcosa del tutto naturale e non conduce sempre alla conoscenza di un Essere Dio, e delle potenze elementari non possono convincere gli uomini di un Essere, il Quale E’ il loro Autore. Né il sorgere attraverso questa Forza, né lo scomparire attraverso gli elementi della natura, annuncia loro un Creatore, nel Quale dimorano l’Amore, la Sapienza e l’Onnipotenza. L’uomo accetta con indifferenza i risultati di un Essere agente, rinnegando però contemporaneamente l’Essere Stesso, anche se gli viene portato vicino un evidente sapere su un tale Essere, lui Lo rinnega. Si crede vicino alla Verità quando osserva tutto intorno a sé come del tutto naturale e la costante ripetitiva trasformazione di quello che gli è visibile come natura. Quindi non potrà mai rinnegare una Attività oltremodo saggiamente regolata in tutto ciò che vede intorno a sé, ma non vuole riconoscere quest’Attività come Manifestazione di una Divinità, perché Questa gli sembra semplicemente inavvicinabile come Entità, ma non potrà mai darsi una spiegazione soddisfacente su ciò che è sorto senza collaborazione dell’uomo. Si scervellerà certamente, ma se rinnega l’eterna Divinità, non potrà mai ricevere una Risposta alle sue domande cervellotiche, perché per poter avvalersi di una Potenza, Questa deve dapprima essere riconosciuta. Ma il rinnegare questa Potenza esclude un riconoscere, perché ciò che non viene riconosciuto, non può farsi riconoscere. Una dimostrazione più convincente della Sua Esistenza è la Creazione, Dio non la può mai dare agli uomini, ma chi non vuole riconoscere nella Creazione un saggio Creatore, il suo spirito non è ricettivo, e quindi deve essere lasciato ancora nell’errore; a lui Dio non Si può rivelare, e costui camminerà nell’oscurità, e l’eterna Divinità gli Rimarrà un concetto inimmaginabile.
Amen
TraduttoreEr zijn krachten werkzaam tussen de hemel en de aarde, die zich op zo’n manier uiten, dat ze voor de mensen zichtbaar worden. En deze krachten kunnen daarom niet ontkend worden. Maar men is niet in staat om deze krachten met alleen verstandsmatig denken te specificeren. Men staat tegenover een elementaire kracht, waarvan de oorzaak niet is vast te stellen en men neemt dus genoegen met het woord natuurkracht voor al deze gebeurtenissen, die voor de mensen wel zichtbaar, maar niet verklaarbaar zijn.
Deze krachten kunnen ook niet voor die mensen, die niet proberen om in het geestelijke rijk binnen te dringen, opgehelderd worden, want alles wat aards is, kan een verklaring daarover niet in ontvangst nemen en niet begrijpen. De natuurkracht is de zichtbare wilsuiting van de goddelijke Schepper. De natuurkracht is iets, wat in zichzelf bepaald is. Ze is tegelijkertijd oorzaak en gevolg. Ze is een voor menselijke begrippen onvoorstelbare krachtsuiting van de eeuwige Godheid.
De natuurkracht is voor de mensen het zichtbaar werkzaam zijn van God. Ze is het bewijs van een onophoudelijk werkzaam Wezen, dat tot leven wekt, ontwikkelt en vormt binnen de eigen onbeperkte macht. En deze krachtsuiting is tegelijkertijd een middel, dat onvolmaakte wezens van het bestaan van een Godheid in kennis stelt, want het wezen staat tegenover een voor hem onverklaarbaar werkzaam zijn, dat een hoogst volmaakt Wezen veronderstelt. Dit werkzaam zijn overstijgt menselijke vaardigheden. Het is dus ook niet menselijk te verklaren, omdat het zijn grondslag heeft in krachten, die ondoorgrondelijk zijn voor het menselijke verstand.
Gods krachtuiting wordt door de mensen echter als iets vanzelfsprekends aangenomen en het leidt niet altijd tot het besef van een goddelijk wezen en elementaire krachten zijn niet in staat om de mensen te overtuigen van een Wezen, dat hun Schepper is. Noch het ontstaan door deze kracht, noch het vergaan door natuurelementen maken hun een Schepper bekend, waarin liefde, wijsheid en almacht aanwezig is.
De mens neemt onverschillig de resultaten van een werkend Wezen in ontvangst, maar tegelijkertijd verloochent hij het Wezen Zelf, ofschoon de kennis van zo’n Wezen hem ook duidelijk dichtbij gebracht werd. Hij wijst het af. Hij gelooft dicht bij de waarheid te zijn, als hij alles rondom zich beschouwt als zelfwerkend en dat, wat voor hem duidelijk zichtbaar is als natuur, een voortdurend repeterende hervorming is.
Hij zal dus nooit een buitengewoon wijs geregelde werkzaamheid in alles, wat hij rondom zich ziet, kunnen ontkennen, maar hij is niet bereidwillig om deze werkzaamheid als uiting van een Godheid te erkennen, omdat deze Godheid voor hem als Wezen gewoonweg onaannemelijk lijkt. Toch zal hij zichzelf nooit een bevredigende verklaring kunnen geven van dat, wat zonder menselijk toedoen rondom de mens ontstaan is. Hij zal wel piekeren, maar als hij de eeuwige Godheid ontkent, zal hij nooit een antwoord kunnen krijgen op zijn piekerende vragen, want om een beroep te kunnen doen op een macht, moet deze macht van tevoren erkend worden. Maar het ontkennen sluit een erkennen van deze macht uit, want wat niet erkend wordt, kan zich niet te herkennen geven.
Een overtuigender bewijs van Zijn bestaan als de schepping kan God nooit aan de mens geven, maar de geest van degene, die in de schepping de wijze Schepper niet herkennen wil, is niet in staat om op te nemen en hij moet dus verder in dwaling gelaten worden. God kan Zich niet aan hem openbaren en hij zal in duisternis ronddwalen en de eeuwige Godheid zal voor hem een onvoorstelbaar idee blijven.
Amen
Traduttore