Ciò che voi uomini chiamate amore, è un sentimento voluto da Dio della reciproca appartenenza e perciò non deve essere negato davanti a Lui. Dio Stesso vi ha messo questo sentimento nel cuore, per rendervi felice e per portare anche Sé Stesso vicino a voi, perché l’intimo affetto per un prossimo deve essere contemporaneamente amore per Dio, dato che il primo è una creatura di Dio e quindi non soltanto la creatura, ma anche il Creatore Stesso è l’Oggetto di questo profondo affetto. Quindi voi portate all’eterno Creatore lo stesso amore, che voi rivolgete alla Sua creatura. Soltanto l’amore deve essere donante, non desiderare, oppure questo desiderare deve essere uguale all’amore. Dio ha creato le Sue creature per la gioia reciproca, una deve servire l’altra, cioè darle ciò che a sé stessa sembra desiderabile, e se desidera amore da lei, deve anche dare amore. Così lo vuole il Signore, il Quale vorrebbe pure dare il Suo Amore ai Suoi esseri e perciò richiede anche a loro l’amore. Se l’uomo cerca soltanto il vantaggio terreno, allora il suo amore non è autentico, perché procede dall’amor proprio, che non è di Origine divina. Allora l’avversario ha messo il sentimento nel vostro cuore, affinché da ciò la vostra volontà venga indebolita e voi badate al desiderio del corpo. Allora ognuno cerca di prendere, ma non di dare ed allora, l’amore non ha l’effetto di benedizione, perché è l’amore per il mondo, l’amore dei sensi e non è un sentimento voluto da Dio, ma il mezzo che l’avversario impiega, per farvi cadere. Allora assegnate all’istinto che vi domina, erroneamente il nome amore, ma è piuttosto il desiderio e l’egoismo, ma non l’amore disinteressato, che rende felice. Quello che è da Dio, deve di nuovo ritrovarsi e tendere insieme verso Dio, per sostenersi a vicenda e condurre sulla via verso l’Alto. Questo amore, si deve esprimere nel desiderio reciproco, l’uomo raggiante di gioia deve percepire la presenza dell’altro come un Dono prezioso di Dio, il suo cuore deve giubilare verso il Creatore pieno di gratitudine, il Quale gli fa giungere un Raggio della Sua Luce d’Amore. E l’amore reciproco deve far partorire buoni pensieri e buone azioni. Allora l’amore corrisponde del tutto alla Volontà di Dio, rende felice ed eleva, non chiede, ma dà, è nato da Dio e conduce di ritorno a Dio, non conosce limiti e rimane esistente nell’Eternità, perché se è da Dio, non le può essere imposto l’alt, significa sempre e continuamente felicità e gioia e rimane immutato, perché è qualcosa di spirituale, che procede da Dio, che non tocca il corpo, ma l’anima dell’uomo e quindi non viene percepito dal corpo, ma dall’anima. L’amore è la forza, che promuove la conclusione degli esseri spirituali e quindi il più pieno Accordo di Dio.
Amen
TraduttoreWat jullie mensen liefde noemen, is een door God gewenst gevoel van saamhorigheid en hoeft daarom voor Hem niet te worden ontkend. God Zelf heeft dit gevoel in uw hart gelegd om jullie gelukkig te maken en zodat jullie Hem ook kunnen naderen, want innige genegenheid voor een medemens, die in de eerste plaats een schepsel van God is, moet tegelijkertijd liefde voor God zijn en dus is niet alleen maar het schepsel, maar ook de Schepper Zelf onderwerp van deze diepe genegenheid. Dus je schenkt de eeuwige Schepper dezelfde liefde, die je aan Zijn schepselen geeft. Alleen moet die liefde gevend zijn, maar niet verlangend. Ofwel, dit verlangen moet net als liefde zijn.
God heeft Zijn schepselen tot vreugde voor elkaar geschapen. De één moet de ander dienen, dus hem geven, wat hem zelf begerenswaardig lijkt. En als hij liefde van hem verlangt, moet hij ook liefde geven. Zo wil de Heer het, die Zijn liefde eveneens aan Zijn wezens zou willen geven en daarom ook liefde van hen verlangt.
Als de mens nu aards voordeel zoekt, dan is zijn liefde niet oprecht, want ze ontspringt aan de eigenliefde, die niet van goddelijke oorsprong is. Dan heeft de tegenstander dat gevoel in uw hart gelegd, opdat uw wil daardoor verzwakt wordt en u acht slaat op de verlangens van het lichaam. Dan probeert eenieder te nemen, maar niet te geven. En dan zal de liefde ook geen zegenrijke uitwerking hebben. Want het is de liefde voor de wereld, de liefde voor het zinnelijke. Het is geen door God gewild gevoel, maar het middel, dat de tegenstander gebruikt om u ten val te brengen. Dan geeft u de neiging, die u beheerst, ten onrechte de naam liefde, maar het is eerder verlangen en egoïsme, maar geen onbaatzuchtige liefde, die gelukkig makend is.
Wat uit God voortkomt, moet elkaar ontmoeten en gezamenlijk naar God streven om elkaar te steunen en op de weg naar boven te leiden. En deze liefde moet zich uiten in het verlangen naar elkaar. De mens moet stralend van geluk de aanwezigheid van de ander als een kostelijk geschenk van God ervaren. Zijn hart moet vol dankbaarheid de Schepper, Die hem een straal van Zijn liefdeslicht toe laat komen, tegemoet juichen. En de liefde voor elkaar moet goede gedachten voortbrengen en aanleiding geven tot goede handelingen.
Dan is de liefde geheel in overeenstemming met de wil van God. Ze maakt gelukkig en ze verheft. Ze verlangt niet, maar ze geeft. Ze is uit God geboren en leidt tot God terug. Ze kent geen grenzen en blijft bestaan tot in eeuwigheid, want als ze uit God is, kan haar nooit een halt toegeroepen worden. Ze zal voortdurend geluk en vreugde betekenen en onveranderd blijven, want ze is iets geestelijks, dat van God uitgaat, dat niet het lichaam, maar de ziel van de mens beroert en dus ook niet door het lichaam, maar door de ziel ervaren wordt. De liefde is de kracht, die de vereniging van de geestelijke wezens bevordert en daarmee Gods meest volledige goedkeuring krijgt.
Amen
Traduttore