Il Signore lascia entrare nell’infinito Cosmo tutte le entità spirituali ed assegna ad ognuna la sua destinazione. Il Signore fa per così dire prendere dagli esseri possesso di tutte le Sue Creazioni e fa esercitare loro tutte le funzioni, che il Creatore ha ordinato allo scopo della continua esistenza delle Sue Creazioni. Nell’intera Creazione si sviluppa quindi una inimmaginabile attività e questa può svilupparsi nuovamente per essere eseguita soltanto per mezzo della Forza divina. Se la Forza divina non operasse attraverso tutti questi esseri, allora questi sarebbero morti ed inattivi. Quindi, tutti questi esseri sono portatori della Forza spirituale, attraverso questa esercitano la loro attività ed ancora attraverso questa aumentano di nuovo in sé la Forza fino ad un certo grado, per poter poi entrare in una nuova cerchia d’azione. E quindi tutti i mondi, tutte le costellazioni, sono nuovamente delle stazioni centrali oppure punti di raccolta delle divine Irradiazioni, e tutto l’essenziale viene nutrito e riceve ininterrottamente per così dire dal suo Creatore e Genitore il necessario fluidum per la sua continuità. Per poter comprendere questo procedimento, l’uomo deve soltanto immaginarsi quanto sia debole ed inerme ogni bambino neonato e come dipende dal nutrimento e da ogni prestazione d’aiuto del genitore terreno, ed è apparentemente un essere autonomo, indipendente da tutto, ma è comunque unito attraverso i legami della natura con il suo genitore. Quanto più ora la creatura, che non è proceduta da nulla, che la Volontà divina dell’Amore ha generato, è ora destinata a svilupparsi ad un essere il più altamente simile a Dio. Se il Creatore pone questa pretesa al Suo essere creato, allora deve dargli anche contemporaneamente il mezzo per poter adempiere queste pretese. E questo mezzo è la sua Forza. Egli nutre tutto con la Sua Forza ed assicura così anche la conservazione di tutto ciò che Egli ha creato. E gli esseri ricevono in continuazione inconsapevolmente questa Forza, finché non entrano in quello stadio consapevole, dove a loro è possibile richiedere smisuratamente questa Forza, ed ora possono adempiere il loro ultimo compito con facilità. L’uomo sulla Terra ha una cosa in più di tutti gli altri esseri spirituali, che non gli è posto nessun limite della Forza divina e rimane lasciato a lui stesso di richiederla ed utilizzarla. Lui è avanti in questo punto, che si può sempre e sempre di nuovo rivolgere al suo Creatore e pregarLo per l’apporto di questa Forza e così può utilizzare l’ultimo soggiorno sulla Terra per raggiungere la meta a lui posta e diventare un essere simile a Dio, un vero figlio di Dio.
Amen
TraduttoreDe Heer laat alle geestelijke wezens in het eindeloze heelal komen en Hij bedeelt elk zijn bestemming toe. De Heer laat in zekere zin al Zijn scheppingen door de wezens in bezit nemen en laat hen alle taken uitoefenen, die de Schepper ten behoeve van het voortbestaan van Zijn scheppingen bepaald heeft. Er ontwikkelt zich dus een onvoorstelbare activiteit in de hele schepping en deze activiteit kan weer alleen worden uitgevoerd door middel van goddelijke kracht. Als de goddelijke kracht niet door al deze wezens zou werken, dan zouden deze dood en inactief zijn. Al deze wezens zijn dus drager van geestelijke kracht. Ze oefenen hiermee hun werkzaamheid uit en vergroten daardoor weer de kracht in zichzelf tot een zekere graad om dan in een nieuwe werkkring binnen te kunnen gaan.
En zo zijn alle werelden, alle sterren weer centrale verblijfplaatsen of verzamelplaatsen van goddelijke uitstraling. En al het wezenlijke wordt gevoed en ontvangt in zekere zin ononderbroken de voor zijn voortbestaan benodigde uitstraling van zijn Schepper en Verwekker.
Om deze gebeurtenis te kunnen begrijpen, hoeft de mens zich alleen maar voor te stellen, hoe krachteloos en hulpeloos elk pasgeboren kind is en hoe het is aangewezen op de voeding en elke hulp van de aardse verwekker. En het is schijnbaar een zelfstandig wezen, dat van alle anderen onafhankelijk is, maar toch is het zo door de band van de natuur met zijn verwekker verbonden. Hoeveel te meer nu het schepsel, dat uit niets voortgekomen is. Dat de goddelijke wil tot liefde verwekt heeft, maar dat er nu toe bestemd is om zich te ontwikkelen tot een wezen dat tot in het hoogste aan God gelijk is.
Wanneer de Schepper deze eisen aan Zijn geschapen wezens stelt, dan moet Hij hen ook tegelijkertijd het middel geven om aan deze eisen te kunnen voldoen. En dit middel is Zijn kracht. Hij voedt alles met Zijn kracht en waarborgt zo ook de instandhouding van al dat, wat Hij geschapen heeft. En onophoudelijk ontvangen de wezens onbewust deze kracht, tot ze in dat bewuste stadium binnentreden, waar het voor hen mogelijk is om mateloos om deze kracht te kunnen verzoeken en ze nu hun laatste opdracht met gemak kunnen vervullen.
De mens op aarde heeft op alle geestelijke wezens dat ene voor, dat er voor hem geen beperking van goddelijke kracht ingesteld is en het aan hemzelf overgelaten blijft om deze te vragen en te benutten. Hij heeft dit ene voor, namelijk dat hij zich steeds weer tot zijn Schepper kan wenden en Hem kan vragen om schenking van deze kracht en zo het laatste verblijf op aarde benutten kan om het hem gestelde doel te bereiken en een God-gelijkend wezen, een waarachtig kind van God te worden._>Amen
Traduttore