Provvedere al bene generale deve essere lasciato a coloro ai quali è stata assegnata una stretta cerchia d’azione per la durata della vita terrena. Il Signore ha saggiamente dato a tutti il compito che sono capaci di adempiere. Ognuno ha la possibilità di poter essere attivo per il bene comune. Ad uno rimane di più, all’altro di meno, l’occasione di prendere i pesi del prossimo sulle sue spalle, e più se ne adopera, maggior benedizione può essergli data, la forza d’amore in lui verrà fortificata e la volontà d’amore stimolata.
L’uomo potrà giungere in Alto solamente nel servire, nel distribuire l’amore al prossimo, quello che lui stesso ha a disposizione, ed impegnarsi per la miseria dell’uomo, affinché questa venga lenita e sospesa, ma sempre spinto dall’amore per il prossimo. Costui avrà una ricca Benedizione e l’uomo stesso non avrà mai da languire, quando dà sempre di quello che ha. Non deve nemmeno mai soppesare timorosamente, se i doni potessero diminuire il suo possesso, chi dona molto, riceverà molto di più, perché il Signore distribuisce i Suoi Doni pure illimitatamente a colui, che tende a diminuire la miseria del prossimo per amore per Lui, perché “quello che fate al minimo dei Miei fratelli, lo avete fatto a Me.”
Ed ora stimate quanto più nobilmente agisce l’uomo, che condivide il suo possesso con il povero, rispetto a colui che vive in condizioni ben ordinate, ma tutti i doni che vuole distribuire, li pretende dalla comunità. Un ben ordinato amore per il prossimo è come una debole lampadina d’olio, non adempie lo scopo. Illumina solamente in modo insignificante e non diffonde nessun bagliore di luce. E così tali opere dell’amore per il prossimo, a cui però manca d’amore, non avrà nessun effetto salvifico. Agli uomini vengono bensì offerti dei doni, ma non vi partecipa il cuore. Il donante non sacrifica, ma dà il suo tributo perché costretto, e così al ricevente non viene nemmeno trasmessa la Forza dell’amore. Viene tolto ad uno ciò che viene dato all’altro, per così dire. Viene meccanizzata un’azione e reso uno spensierato esaudimento di dovere, che deve nascere nell’amore del cuore e risvegliare l’amore. Queste sono delle opere morte dinanzi a Dio. Egli non può vedere ciò che nasce sotto la costrizione, ciò che non può mai essere un’attiva opera d’amore.
Nella vita la cosa più meravigliosa è di distribuire il suo bene a colui, che è comunque pure una creatura di Dio, di distribuire ogni Dono che il Padre nel Cielo lascia giungere all’uomo nel Suo Amore, di distribuire per libera spinta, perché a questo lo spinge il cuore dell’uomo. Ma è inutile ciò che viene imposto terrenamente all’uomo come compito. L’uomo adempie bensì questo compito ma solamente, perché lo deve fare, ma non per propria spinta, e tali opere dell’amore per il prossimo non possono essere valutate dal Padre celeste, il Quale guarda solamente al cuore ed al grado d’amore, con cui vengono offerti i doni.
Amen
TraduttoreVoor het algemene welzijn te zorgen moet aan diegenen worden overgelaten, aan wie een te beperkt arbeidsveld werd toegewezen voor de duur van het aardse leven. De Heer heeft wijselijk aan allen de taak opgelegd waartoe ze in staat zijn. En ieder heeft de mogelijkheid om voor het algehele welzijn werkzaam te zijn. Er blijft voor de een meer, voor de ander minder gelegenheid over om de lasten van de medemens op zijn schouders te nemen en hoe meer hij daar zijn best voor doet, op des te grotere zegen kan hij rekenen en des te meer zal in hem de kracht van de liefde worden gesterkt en de wil om lief te hebben gewekt.
Alleen door te dienen zal de mens opwaarts kunnen klimmen: uitdelen in liefde aan de naaste wat hem zelf ter beschikking staat en zich voor de nood van de mensen inzetten, opdat deze gelenigd zal worden en opgeheven, echter steeds gedreven door de liefde tot de medemens. En dit zal rijke zegen tot gevolg hebben en de mens zal nooit gebrek hoeven te lijden wanneer hij steeds geeft van dat wat hij heeft. Hij moet ook nooit angstig overwegen of de gaven zijn bezit zouden kunnen verminderen. Wie veel geeft zal heel wat meer ontvangen, want de Heer deelt Zijn gaven eveneens ten volle uit aan diegene die uit liefde tot Hem ernaar streeft de nood van de medemens te lenigen. Want wat u voor de minste van Mijn broeders doet, dat heeft u voor Mij gedaan.
En overweeg nu hoe veel edeler de mens handelt die zijn bezit deelt met de armen, dan diegene die in goedgeordende omstandigheden voortleeft, maar alle gaven die hij wil uitdelen vordert van de gemeenschap. Een goed georganiseerde naastenliefde is als een zwak olielichtje. Het vervult het doel niet. Het brandt maar in geringe mate en verspreidt geen licht. En zo zullen zulke werken van naastenliefde, waaraan echter de liefde ontbreekt, geen enkele verlossende uitwerking hebben. De mensen worden wel gaven aangeboden, maar het hart zwijgt. De gevende offert niet, maar geeft gedwongen zijn bijdrage, en zo wordt aan de ontvangende ook niet de kracht van de liefde overgebracht. Er wordt als het ware van de één afgenomen, wat aan de ander wordt gegeven. Een handeling die in de liefde van het hart moet worden geboren en liefde moet wekken, wordt gemechaniseerd en tot een gedachteloze plichtsvervulling gemaakt. En deze werken zijn dode werken voor God. Hij kan niet achten, wat onder dwang geboren nooit een werkzame daad van liefde kan zijn.
Het heerlijkste in het leven is, zijn bezit te delen met diegene die toch eveneens een schepsel Gods is. Elke gave die de Vader in de hemel in Zijn Liefde de mens liet toekomen, te delen uit vrije aandrang, omdat het hart de mens ertoe aanzet. Maar waardeloos is, wat de mens van wereldse zijde tot plicht is gesteld. De mens komt deze opdracht wel na, maar alleen omdat hij moet, niet uit eigen aandrang. En zulke werken van naastenliefde kunnen geen waardering vinden bij de hemelse Vader, die alleen kijkt naar het hart en de graad van liefde waarin de gaven worden aangeboden.
Amen
Traduttore