Comparer communication avec traduction

Autres traductions:

Nouvelle relégation, conséquence de la mort spirituelle

La mort spirituelle exige une relégation dans la matière, c'est-à-dire qu’un être spirituel qui est tombé dans la mort, qui s'arrête dans la mort, doit de nouveau être engendré dans la matière dure pour arriver de nouveau lentement à la vie. Dès que le spirituel a encore en lui une petite étincelle de vie il est tout tenté pour mener la vie plus loin et il peut même arriver qu'un être reste épargné de relégation dans la matière s’il est arrivé lentement à la vie, même si c’est seulement après un temps infiniment long. Mais il peut aussi arriver que l'être se raidisse totalement, qu’il continue à se précipiter dans l'abîme, chose qui est le sort de beaucoup d'âmes lorsqu’elles arrivent dans le Règne de l'au-delà. Alors la substance spirituelle de cet être est dissoute et de nouveau engendrée dans la matière dure, dans les Créations de la Terre. Elle doit parcourir une voie extrêmement atroce pour arriver de nouveau à la vie. Ainsi les hommes sur la Terre peuvent aussi se précipiter dans leur état spirituel dans le temps de la fin ; ils peuvent tendre dans la libre volonté toujours plus vers l'abîme, ils peuvent s'attribuer totalement au seigneur de l'obscurité et se précipiter dans la plus extrême obscurité comme sa suite. Et ainsi il devient nécessaire de dissoudre les âmes en d’innombrables particules et de les engendrer de nouveau dans la Création et elles doivent de nouveau parcourir la voie du développement vers le Haut à travers les incalculables formes jusqu'à ce qu’elles se réveillent de nouveau à la vie. Et justement ce bas état spirituel arrive dans le temps de la fin où la mort spirituelle est évidente et que ce soit sur la Terre comme aussi dans l'au-delà il est tout entrepris pour attiser encore quelques étincelles de vie, pour fortifier la vie encore existante et pour l’empêcher de tomber dans la mort, parce que c’est un temps de tourments infinis auxquels le spirituel est maintenant de nouveau exposé, lorsqu’il est relégué à nouveau dans la forme. Et cet Amour, cette Compassion de Dieu va aussi à ce spirituel tombé trop bas et Il voudrait le préserver de cela. Mais là où la libre volonté de l'être spirituel s'oppose, le Plan de Salut de Dieu doit être exécuté, lorsqu’une nouvelle relégation dans la matière ne peut pas être évitée. Si les hommes avaient une connaissance précise de cela, ils feraient vraiment tout pour échapper à la mort spirituelle. Mais ils n'accueillent pas le savoir sur celle-ci, ils ne croient pas dans la continuation d'une vie, ils ne croient pas dans une responsabilité devant Dieu et ils ne croient même pas en Dieu et Créateur Lequel un jour exigera d’eux la responsabilité. Mais leur « Je » ne peut plus disparaître et selon son état sera sa demeure, mais dans l'état de mort il n'est plus conscient de lui-même, mais il sent de toute façon les tourments de l'être lié, parce qu'il avait été créé comme être spirituel originairement libre. Mais dans son état de mort il ne peut pas être transféré là où est la Vie, parce qu'il a choisi librement l’état de mort et maintenant il est satisfait dans sa volonté. La libre volonté est un état de béatitude, mais l'état lié est un tourment. Et l'être en tant qu’homme choisit tout seul son état et l’Amour et la Sagesse de Dieu lui laisse sa liberté, mais Il l'aide de toutes les façons imaginables pour faire arriver l'homme à la vie éternelle, et Il lui concède à nouveau Son Aide à travers la relégation dans la matière pour que le spirituel mort puisse de nouveau se réveiller à la vie. L'Amour de Dieu va à tout le spirituel autrefois tombé, il le suit même dans l'abîme et il l'aide de nouveau à monter en haut, mais il est particulièrement à l'Œuvre dans le temps dans lequel l'être a de nouveau retrouvé sa conscience de soi et sa libre volonté, dans le temps comme homme, pour qu'il change ensuite de nouveau l'état initialement encore mort dans un état de vie. Mais la libre volonté de l'homme reste intouchée, elle est respectée et c’est cette libre volonté qui détermine si l'être est libéré totalement de sa forme extérieure ou bien si cette forme se consolide de nouveau, et s’il revient dans la matière dure. Alors l'être est tombé dans la mort spirituelle et il faut un temps infiniment long pour qu'il se trouve de nouveau dans la Grâce de l'incorporation comme homme et puisse se conquérir la Vie.

Amen

Traducteurs
Traduit par: Jean-Marc Grillet

Hernieuwde kluistering is een gevolg van de geestelijke dood

De geestelijke dood vereist een kluistering in de materie, d.w.z. een geestelijk wezen dat ten prooi is gevallen aan de dood, dat in de dood blijft steken, moet weer worden ingekapseld in de harde materie om langzaam weer tot leven te komen.

Zodra het geestelijke nog een klein vonkje leven in zich heeft, wordt alles geprobeerd het verder naar het leven te leiden, en dit kan ook als resultaat hebben, dat het wezen dan de kluistering in de materie bespaard blijft, dat het toch langzaam tot leven komt, al is het ook pas na eindeloze tijd. Maar het kan ook zijn, dat het wezen volkomen verstart, dat het steeds verder wegzinkt in de diepte - wat veel zielen in het rijk hierna toelaten. Dan wordt de geestelijke substantie van dit wezen opgelost en weer in de harde materie - in de scheppingen op de aaarde - ingesloten. En het moet een uiterst kwellende weg gaan om weer ten leven te komen.

En evenzo kunnen de mensen op de aarde in de eindtijd in hun geestelijke toestand wegzinken, ze kunnen in vrije wil steeds meer op de diepte aansturen, ze kunnen zich helemaal overleveren aan de heer der duisternis en als diens aanhang zelfs in uiterste duisternis verzinken. En dan is het eveneens noodzakelijk, de zielen op te lossen in ontelbare partikeltjes en weer in te sluiten in de scheppingen; en ze moeten weer de weg van de positieve ontwikkeling gaan door talloze omvormingen, tot ze weer ontwaken ten leven.

En dit geestelijk dieptepunt is ingetreden, in de eindtijd is de geestelijke dood duidelijk zichtbaar en zowel op aarde alsook in het hiernamaals wordt alles ondernomen om nog enkele vonkjes leven aan te wakkeren, om het leven dat nog voorhanden is te versterken en te verhinderen dat het weer ten prooi valt aan de dood.

Want het is een tijd van eindeloze kwellingen waaraan het geestelijke dan weer is blootgesteld, wanneer het opnieuw wordt gekluisterd in de vorm. En de Liefde en Erbarming van GOD geldt ook het wezen dat allerdiepst gezonken is en HIJ zou het ervoor willen behoeden. Maar waar HEM de vrije wil van het geestelijke wezen in de weg staat, moet het heilsplan van GOD worden doorgevoerd, volgens hetwelk zich een hernieuwde kluistering in de materie niet laat omzeilen. Zouden de mensen daar precies mee bekend zijn, dan zouden ze er waarlijk alles voor over hebben om de geestelijke dood te ontvluchten. Maar ze nemen het weten daarover niet aan, ze geloven niet in een voortleven, ze geloven niet aan het zich verantwoorden voor GOD en ze geloven ook niet aan een GOD en Schepper, DIE eens verantwoording van hen eist. Maar uw "ik" kan niet meer vergaan en overeenkomstig zijn toestand is zijn verblijf, alleen dat het in de dode toestand zich niet meer van zichzelf bewust is, maar evenwel de kwellingen van het gekluisterd zijn bespeurt, omdat het als oorspronkelijk vrij geestelijk wezen geschapen was. Het kan echter in zijn dode toestand daar ook niet verplaatst worden waar leven is, omdat het vrijwillig de toestand van dood zijn heeft gekozen en er nu aan zijn wil gevolg werd gegeven.

De vrije wil is evenwel een staat van gelukzaligheid, de gekluisterde toestand een toestand van kwelling. En als mens kiest het wezen zijn toestand zelf. En de Liefde en Wijsheid GOD's laat het zijn vrijheid, maar helpt het op elke denkbare wijze om als mens het eeuwige leven te bereiken - zoals HIJ het ook door de verbanning in de materie weer Zijn hulp ten deel zal laten vallen, opdat het dode eens weer ten leven kan ontwaken. De Liefde GOD's geldt al het eens gevallen geestelijke, Ze volgt het ook in de diepte en helpt het weer ten hogen - maar Ze is heel bijzonder werkzaam in de tijd waarin het wezen weer zijn ikbewustzijn en zijn vrije wil heeft teruggekregen - in de tijd als mens, dat het dan de aanvankelijk nog dode toestand verandert in een toestand van leven. Maar de vrije wil van de mens blijft onaangetast, hij wordt geëerbiedigd, en deze vrije wil bepaalt of het wezen definitief vrij komt van zijn uiterlijke vorm of dat deze vorm zich weer verdicht, dat het weer in de harde materie terugkeert. Dan is het wezen ten prooi gevallen aan de geestelijke dood en er is een eindeloos lange tijd voor nodig, tot het zich opnieuw in de genade van de belichaming (als mens) bevindt en voor zich het leven kan verwerven.

Amen

Traducteurs
Traduit par: Gerard F. Kotte