Le chemin de la chair doit avoir été parcouru par tout être qui veut devenir libre de l'état lié. Tant que l'être n'a pas parcouru la vie terrestre dans l'incarnation en tant qu’homme, il ne peut pas entrer librement et délié dans le Royaume spirituel. Même la substance animique originelle aspirera à l'incarnation en tant qu’homme pour devenir définitivement libre de la contrainte, ce qui signifie pour la substance animique originelle être libérée de toute forme extérieure. Et donc il entreprend avec un total consentement la lutte terrestre. Il se sent à la hauteur de la tâche et il n’a pas de crainte et donc les âmes le pousseront à être engendré dans la chair pour pouvoir satisfaire sa dernière tâche. Auparavant il lui aura été montré la voie terrestre et même le degré de maturité qu’il peut conquérir à travers cette vie terrestre. En outre il lui est aussi présenté la mesure de Grâce qui lui rend possible le mûrissement, et donc l'âme hésitera à ne pas commencer ce dernier parcours, bien qu’il lui soit maintenant enlevé la conscience de son parcours antérieur, et maintenant commence l'existence terrestre dans une totale ignorance. Plus l'âme a été auparavant de bonne volonté pour servir, plus elle est maintenant à la hauteur des exigences terrestres, c'est-à-dire qu’elle affrontera avec succès la vie terrestre, vu qu’elle a déclarée sa disponibilité de se racheter au travers du service. L'homme arrivera maintenant dans des situations de vie où la volonté en lui de servir sera ébranlée ; il apprendra à connaître la vie avec toutes les joies et les plaisirs, et maintenant l'âme devra montrer si elle est toujours prête à servir, parce qu'elle doit passer au travers des résistances et les dépasser par des actes en affirmant sa volonté qui avait jusqu’ici été préservée, et seulement cela lui procurera la liberté. La volonté de servir lui a procuré la Grâce de l'incarnation en tant qu’homme, mais la volonté active fait devenir libre de la dernière forme. Si cependant la volonté ne devient pas active, alors l'incarnation en tant qu’homme a été conquise d’une manière qui peut être qualifiée d’illégitime ; il ne s'est pas acquitté de ce qu’il a promis de faire. Et lui-même porte la souffrance, parce que l'heure de la libération des chaînes de l'esprit n'a pas encore sonnée pour lui, bien qu’au travers de la mort du corps il devienne apparemment libre de sa forme extérieure. L’âme emporte avec elle la forme dans l'Éternité, c'est-à-dire qu’elle perçoit les chaînes de l'esprit exactement aussi atroces comme elles l’étaient lorsqu’elle était dans le corps terrestre. Elle devra sentir les chaînes aussi longtemps qu’elle ne décide pas à servir dans l'amour. À aucun être il ne peut être épargné le chemin dans la chair sur la Terre ; et donc servir dans l'amour ne peut lui être épargné, et s'il ne le fait pas sur la Terre, alors il prolonge seulement son état lié et en réalité son temps terrestre, parce que l'âme qui n’est pas mûre, ne pourra pas se détacher de la Terre tant qu’elle n'a pas accompli son activité servante, bien qu’elle ait déjà abandonné la Terre. Mais la volonté de servir sera souvent seulement très faible dans l'au-delà. Et il faudra redoubler d’effort pour amener cette volonté à l'exécution. Et donc il est beaucoup plus difficile de devenir définitivement libre que sur la Terre, où la moindre volonté procure à l'homme la Force de Dieu et ainsi il peut s'acquitter sans fatigue de sa tâche terrestre, de servir dans l'amour, pour devenir définitivement libre de la forme.
Amen
TraducteursElk wezen, dat vrij wil komen uit de gebondenheid, moet de weg van het vlees gaan. Het wezen moet eerst het aardse leven in de belichaming als mens afgelegd hebben, voordat hij vrij en ongebonden het geestelijke rijk binnen kan gaan. Maar ook het wezenlijke zal naar de belichaming als mens streven om uiteindelijk vrij te komen van de dwang, die elke uiterlijke vorm voor het wezenlijke betekent. En daarom gaat het met volledige toestemming de strijd op aarde aan. Het voelt zich tegen de opdracht opgewassen en is er niet bang voor en daarom zullen de zielen aandringen om in het vlees opgenomen te worden om hun laatste taak te kunnen vervullen.
De weg over de aarde werd hun van tevoren getoond en ook de graad van rijpheid, die ze door het aardse leven kunnen verwerven. Verder wordt hun ook de hoeveelheid genade bekendgemaakt, die hen het uitrijpen mogelijk maakt en daarom aarzelt de ziel niet om aan de laatste gang te beginnen, ofschoon haar nu het bewustzijn van de vorige vormen ontnomen wordt en ze nu in volledige onwetendheid aan het aardse bestaan begint.
Hoe meer de ziel voorheen bereid was om te dienen, des te meer is ze nu tegen de aardse eisen opgewassen. Dat wil zeggen dat ze ook het aardse leven de baas zal worden, omdat ze haar bereidwilligheid duidelijk gemaakt heeft om zich door dienen te bevrijden. De mens zal nu wel in situaties terechtkomen, waar de wil om te dienen in hem aan het wankelen gebracht wordt. Hij zal het leven met alle vreugden en genoegens leren kennen en nu moet de ziel bewijzen of het nog steeds tot dienen bereid is. Want ze zal met weerstanden te maken krijgen en zich tegenover deze weerstanden moeten bewijzen. Ze zet dus nu de eerder gekoesterde wil in de daad om en dit levert haar het vrij worden op. De wil om te dienen leverde haar de genade van de belichaming als mens op, maar de werkzame wil laat haar weer vrij komen uit de laatste vorm.
Maar als de wil niet actief wordt, dan heeft ze als het ware de belichaming als mens wederrechtelijk verworven. Ze heeft niet vervuld, wat ze beloofde te doen. En ze is zelf het slachtoffer, want het uur van de bevrijding uit de geestelijke boeien heeft voor haar nog lang niet geslagen, ofschoon ze door de dood van het lichaam schijnbaar vrijkomt uit haar uiterlijke vorm. Ze neemt toch de vorm mee naar de overkant in de eeuwigheid. Dat wil zeggen dat ze de boeien van de geest als net zo kwellend ervaart als eerder in het aardse lichaam. En ze moet de boeien net zo lang voelen, tot ze besluit om in liefde te dienen.
Er kan geen wezen de weg over de aarde in het vlees bespaard blijven. Maar hem kan ook niet het dienen in liefde bespaard blijven en als hij dat laatste niet op aarde doet, dan verlengt hij alleen maar zijn geboeide toestand en eigenlijk de aardse tijd. Want de ziel, die onrijp is, zal net zo lang niet in staat zijn van de aarde te scheiden, tot ze haar dienende werkzaamheid vervuld heeft, ofschoon ze de aarde al verlaten heeft. Maar de wil om te dienen zal in het hiernamaals vaak maar heel zwak zijn. En er zal verdubbelde kracht nodig zijn om deze wil ten uitvoer te brengen. En daarom is het in het hiernamaals veel moeilijker dan op aarde om uiteindelijk vrij te komen, waar de minste wil de mensen de kracht uit God oplevert en hij moeiteloos zijn aardse taak kan vervullen, namelijk om in liefde te dienen en volledig vrij te komen uit de vorm.
Amen
Traducteurs