• Retour

La lutte contre la matière dans l'au-delà - l'Aide d'en haut

L’entrée dans le Royaume de la Paix appartient à ces âmes qui, dans la vie terrestre, ont cherché la proximité avec le pur spirituel et donc se sont acquittées de toutes les conditions préalables pour une Vie dans la Béatitude. Tous ceux qui se consacrent au spirituel, n'ont jamais plus à craindre un état atroce dans l'au-delà, parce qu'ils se sont justement séparés consciemment du monde terrestre, et n'ont par conséquent pas à craindre d’être de nouveau en contact étroit avec la matière, comme c’est le cas pour les décédés totalement imparfaits ou bien pour les âmes qui sont encore trop attachées à la Terre. Celles-ci ne se sont pas libérées définitivement de la matière, et vu que leur amour était encore tourné vers la matière, elles devront soutenir les mêmes luttes et les mêmes épreuves dans la Vie de l'au-delà, pour en être libéré. Toute la matière existe seulement dans l'imagination d'une telle âme, mais sa lutte est tournée justement à son dépassement et l'âme souffre comme sur la Terre à travers l'avidité pour la possession de tout ce que sur la Terre lui semblait désirable et les sens de l'âme ne seront pas libérés avant que celle-ci n'abatte en elle tout désir et donc en soit libérée, c'est-à-dire avant qu’elle ait vaincu la matière. Sa condition dans l'au-delà est peu enviable. L'âme est continuellement tourmentée par la poussée pour des biens, elle n'est pas libre, comme sur la Terre, dès que se lève en elle un désir ; elle croit avoir le plein droit de disposer de tout ce qui est matériel, et ainsi elle est incroyablement avide de dominer et est égoïste, tant qu’elle n'est pas dans la connaissance. Et cette connaissance ne peut pas être transmise à l'âme, si elle-même ne met pas la main pour ébranler par elle-même tout ce qui l'a enchaîné sur la Terre, et pour cela il lui faut de l’aide. L'unique possibilité pour atteindre la libération définitive est de nouveau seulement la prière d'une personne qui pense dans l'amour à cette âme ou bien l'amour d'une âme d'en haut qui va à sa rencontre. Celle-ci cherche à faire comprendre à l'âme combien peu de valeur a dans l'au-delà pour elle de ramasser des biens terrestres. Lorsque cela est présenté d’une manière très précise, certaines âmes sont en mesure de se détacher de l'enveloppe qui les torture, parce que les biens terrestres auxquels elle aspire avec tant de nostalgie, mais qui en Vérité n'existent pas, se mettent comme des chaînes autour de l'âme et ils la chargent et pèsent sur elle d’une manière indescriptible, et elle ne sent pas le bénéfice de l'Aide qui lui est concédée par les êtres spirituels supérieurs avant qu’elle ne renonce volontairement à tous les biens de la Terre. D’innombrables âmes languissent encore dans les liens de la matière, d’innombrables êtres doivent expier amèrement, parce qu'ils ont gâché leurs cœurs dans le bric-à-brac terrestre, en biens mondains, et seulement lorsqu’ils reconnaissent que tout ce qui leur semble fascinant existe seulement dans leur imagination, seulement lorsqu’ils sentent que dans l'au-delà on peut conquérir la vraie Béatitude seulement en sacrifiant ou en renonçant à toutes les envies terrestres et à la possession terrestre, les âmes trouvent la juste liaison avec les choses et s'approchent lentement de la juste connaissance. Et ensuite une telle âme avance rapidement ; mais tant qu’elle n’est pas arrivée à la juste connaissance sa condition est compatissante, et elle est extrêmement reconnaissante pour chaque aide qui lui est apportée de la part de personnes affectueuses ou bien d’êtres spirituels supérieurs, et donc l'homme doit toujours de nouveau penser à ces âmes dans sa prière.

Amen

Strijd tegen de materie in het hiernamaals – Hulp van boven

Die zielen, die zich in het leven op aarde hebben beziggehouden met een zuiver geestelijke omgang en die dus alle voorwaarden voor een leven in gelukzaligheid op aarde vervuld hebben, hebben er recht op om het rijk van de vrede binnen te kunnen gaan.

Alles, wat zich aan het geestelijke overgeeft, hoeft nooit te vrezen voor een kwellende toestand in het hiernamaals, want het heeft zich immers bewust van de aardse wereld gescheiden. En het hoeft dus niet te vrezen weer nauw met de materie verbonden te worden, zoals dit echter wel het geval is bij geheel onvolmaakte overledenen of zielen, die nog al te zeer aan het aardse vastkleven. Deze zijn nog niet volkomen vrij geworden van de materie en omdat hun liefde dus nog de materie betreft, zullen ze ook in het leven in het hiernamaals dezelfde strijd en beproevingen moeten doorstaan, om daar uiteindelijk van bevrijd te worden.

Alle materie is weliswaar slechts in de verbeelding van zo’n ziel aanwezig, de strijd betreft echter juist de overwinning ervan. En de ziel lijdt dus net als op aarde onder de begerigheid naar het bezit van dat, wat op aarde voor haar begerenswaardig was en het laat niet eerder het denken van de ziel vrij, totdat deze al het verlangen in zich bedwongen heeft en dus vrij geworden is. Dat wil zeggen, dat ze de materie overwonnen heeft.

De toestand in het hiernamaals is weinig benijdenswaardig. De drang naar goederen kwelt de ziel voortdurend. Ze is, net als op aarde, niet vrij, zodra een verlangen in haar opduikt. Ze gelooft ook het volste beschikkingsrecht te hebben over alle materie, en ze is ongelofelijk heerszuchtig en zelfzuchtig, zolang ze het inzicht niet heeft. En dit besef kan de ziel weer niet gegeven worden, wanneer ze niet bereidwillig zelf de handen uit de mouwen steekt, dat wil zeggen, ze alles van zich afschudt, wat haar op aarde bond en bereid is het op te geven.

De enige mogelijkheid tot volledige bevrijding is weer alleen maar het gebed van een mens, die in liefde aan de ziel denkt of de liefde van de haar tegemoetkomende zielen van boven. Deze proberen de ziel te laten begrijpen, hoe weinig waarde het verzamelen van aardse goederen voor de ziel in het hiernamaals heeft.

Als dit hun zo heel nauwkeurig bekend gemaakt wordt, zijn menige zielen nog in staat om zich te verlossen uit het hen kwellende omhulsel, want de zo verlangend nagestreefde aardse goederen, die in waarheid echter helemaal niet bestaan, liggen als ketenen rond de ziel en bezwaren en belasten haar onbeschrijflijk. En ze wordt de weldadigheid van de hulp, die haar door hogere geestelijke wezens verleend wordt, niet eerder gewaar dan tot ze bereidwillig afziet van de goederen van de aarde.

Nog talloze zielen kwijnen weg in de boeien van de materie. Talloze wezens moeten bitter boeten, omdat ze hun hart aan aardse kitsch, aan wereldse goederen verspilden. En pas wanneer ze beseffen dat alles, wat hen als bekoorlijk toeschijnt, alleen maar in hun verbeelding aanwezig is, pas wanneer ze merken, dat in het hiernamaals de ware gelukzaligheid alleen maar met inspanning door opoffering of opgave van alle aardse goederen of aards bezit te verwerven is, vindt de ziel de juiste samenhang van de dingen en nadert langzamerhand het juiste inzicht.

Maar dan gaat ze snel voorwaarts. Voordat ze echter tot het juiste inzicht gekomen is, is haar toestand betreurenswaardig en ze is uiterst dankbaar voor elke hulp, die haar van de zijde van liefhebbende mensen of hogere geestelijke wezens gebracht wordt. En daarom moet de mens steeds weer deze zielen in het gebed gedenken.

Amen