Todavía llevas el traje terrenal, tu alma sigue encerrada en una funda que impide su vuelo libre de obstáculos hacia el reino espiritual; todavía estás atado a esta tierra. Pero llegará la hora en que el alma saldrá de su envoltura carnal, cuando la tierra ya no pueda retenerla y se elevará hacia arriba, cuando haya adquirido tanta fuerza como para elevarse del reino terrenal a un mundo donde ya no hay obstáculos para ella, donde puede cruzar rápidamente tiempo y espacio y disfrutar de dicha en alturas luminosas. Sin embargo, para este vuelo de altura se necesita fuerza.... una fuerza que ya no debe confundirse con la fuerza vital, sino que llena el alma cuando ésta ha entrado en íntima unión con la fuente eterna de fuerza, con su Dios y Padre.... cuando ha regresado a la casa de su Padre, donde ya no hay penurias ni sufrimientos, donde sólo hay dicha y vida eterna. Pero la hora de la muerte tampoco puede significar un gran cambio para el alma.... En efecto, ésta puede dejar el cuerpo terrenal y, sin embargo, no ser libre, estar sin fuerza, y sin poderse elevar de las esferas terrenales porque su mundo de pensamiento era sólo materia, porque se dejó dominar completamente por ella en la tierra y nunca permitió la entrada de la Fuerza Divina del amor. Entonces, ciertamente también habitará en esferas espirituales, es decir, estará fuera de este mundo terrenal, pero ahora carecerá de vitalidad y estará condenada a la inactividad. Y este es un estado de agonía para el alma, un estado de impotencia y falta de luz, estado en que sin embargo es consciente de sí misma. La muerte es el final de una etapa de desarrollo, y en ambos casos el alma cambia de lugar de residencia.... pero ¿qué tan diferente puede ser la esfera que el alma habita ahora....? Y el ser humano, estando aún en la tierra, crea el destino que tendrá su propia alma después de la muerte. Y por eso debe aprovechar cada día como un don de gracia inestimable, debe ser tacaño con cada hora y aprovecharla para la salvación de su alma.... no debe contentarse con las alegrías y los placeres terrenales, pues las bienaventuranzas del Reino espiritual las superan mil veces. El ser humano debe tener siempre presente que está en sus manos adquirir para sí una sobreabundante dicha, pero que entonces también debe estar preparado para renunciar durante el corto tiempo de la vida terrenal a lo que, aunque crea bienestar para el cuerpo, no es beneficioso para el alma. Porque el alma está encerrada en una cubierta de la que debe liberarse en la vida terrenal. La escoria que aún se aferra a un alma impide que el rayo de Luz de amor de Dios entre en ella,.... y tiene que ser disuelta primero para que entonces la luz del amor pueda impregnar completamente el alma y esto también significa que el alma puede ascender, libre de balasto, después de su muerte y entrar en los reinos de los bienaventurados. Y la disolución de esta cubierta la traen consigo: oración íntima a Dios, obras de amor y también sufrimientos corporales de diversa índole (Nota del traductor: aquellos sufrimientos que se llevan en humildad y entrega a Dios. Fin de la nota). El amor y el sufrimiento son los medios más eficaces de purificación, el amor y el sufrimiento también hacen que las personas se vuelvan hacia adentro, el amor y el sufrimiento crean un distanciamiento del mundo con sus alegrías.... El camino del amor y del sufrimiento es el que recorrió Jesús. Llamó a que le sigan, y prometió la vida a los que le siguieran. Porque Su camino conduce con seguridad a la meta. Él saca del reino de las tinieblas al reino de la luz, y ayuda a todo aquel que Le ama y quiere seguirle, incluso ayuda a llevar la pequeña cruz cuando ésta parece demasiado pesada para el ser humano y éste se dirige a Él, el divino Portador de la Cruz, por ayuda..... Pero cuando la cáscara física es desechada, entonces el alma se regocija cuando entra por la puerta de la eternidad. Entonces ha cumplido su propósito de vida en la tierra, ha vuelto a su verdadero hogar, donde hay vida eterna y dicha eterna....
Amén
TraductorNog draagt u het aardse kleed, nog is uw ziel door een omhulsel omsloten die u de onbezorgde vlucht in het geestelijke rijk belet, nog bent u aan deze aarde gebonden. Maar het uur komt waarin de ziel uit haar vleselijk omhulsel naar buiten stapt, waarin de aarde haar niet meer kan vasthouden en ze omhoog zweeft, wanneer ze zelf zich zoveel kracht heeft verworven om zich te verheffen uit het aardse gebied in een wereld waar er voor haar geen hindernissen meer bestaan, waar ze kan ijlen door tijd en ruimte en in stralende hoogten genieten van haar gelukzaligheid. Maar voor deze hoge vlucht is kracht nodig. Een kracht die niet meer met levenskracht mag worden verwisseld, maar die haar vervult wanneer ze een innige band heeft aangeknoopt met de Krachtbron van eeuwigheid, met haar God en Vader, wanneer ze weer is teruggekeerd in haar vaderhuis waar er geen nood en geen lijden meer bestaat, waar alleen gelukzaligheid is en eeuwig leven.
Maar het uur van de dood kan ook geen grote verandering voor de ziel betekenen. Ze kan wel ook het aardse lichaam verlaten en toch niet vrij zijn, evenals ze krachteloos is en niet kan opstijgen uit aardse sferen omdat haar gedachtenwereld slechts de materie was, omdat ze zich er op aarde volledig door liet beheersen en de kracht van goddelijke liefde nooit toegang verleend heeft. Dan vertoeft ze weliswaar ook in geestelijke sferen, dat wil zeggen: ze bevindt zich buiten deze aardse wereld, maar nu ontbreekt het haar aan levenskracht en ze is tot werkloosheid gedoemd. En dit is voor de ziel een toestand van kwelling, een toestand van machteloosheid en sombere troosteloosheid, maar ze is zich wel van zichzelf bewust.
De dood is het beëindigen van een ontwikkelingsperiode, in elk geval wisselt de ziel van haar verblijfplaats, maar hoe verschillend kan nu de sfeer zijn welke de ziel nu bewoont. En de mens schept zich op aarde zelf het lot van de ziel na de dood. En daarom zou hij elke dag moeten benutten als een onschatbaar geschenk van genade. Hij zou zuinig moeten omspringen met elk uur en het gebruiken tot heil van zijn ziel. Hij zou geen genoegen moeten nemen met aardse vreugden en genot, want de zaligheden in het geestelijke rijk winnen het er duizendvoudig van.
De mens zou er steeds aan moeten denken dat hij het zelf in de hand heeft zich een overvloed aan gelukzaligheid te verwerven, maar dat hij dan ook bereid moet zijn gedurende de korte tijd van leven op aarde af te zien van datgene wat het lichaam welbehagen verschaft maar voor de ziel niet van nut is. Want de ziel is omsloten door een omhulsel waarvan ze zich in het aardse leven moet bevrijden. De afvalstoffen die een ziel nog belasten, laten de lichtstraal van de liefde van God niet door. Ze moeten tevoren worden opgelost opdat dan het licht van de liefde de ziel geheel kan doorstralen en dit nu ook betekent dat de ziel na haar dood geheel zonder zorgen kan opstijgen en binnengaan in de domeinen van de gelukzaligen. En het oplossen van dit omhulsel wordt tot stand gebracht door innig gebed tot God, werken van liefde en ook lichamelijk lijden van allerlei aard.
Liefde en leed zijn de meest werkzame louteringsmiddelen, liefde en leed verinnerlijken ook de mens, liefde en leed brengen een afstand teweeg van de wereld met haar vreugden. De weg van de liefde en het leed is de weg die Jezus is gegaan. Hij heeft opgeroepen Hem na te volgen en Hij heeft diegenen het leven beloofd die Hem navolgen. Want Zijn weg voert zeker naar het doel. Hij leidt uit het rijk der duisternis in het rijk van het licht en Hij helpt ieder die Hem liefheeft en Hem wil navolgen ook het kruisje te dragen, wanneer het de mens te zwaar toeschijnt en hij zich tot Hem - tot de goddelijke Kruisdrager - wendt om hulp. Maar wordt het lichamelijk omhulsel afgelegd, dan jubelt en juicht de ziel wanneer ze door de poort de eeuwigheid binnengaat. Dan heeft ze haar levensdoel op aarde vervuld, ze is in haar ware vaderland teruggekeerd, waar eeuwig leven is en eeuwige gelukzaligheid.
Amen
Traductor