No soy Yo, Quien condena a los hombres y empujo a las almas a la oscuridad, sino ellos mismos se esfuerzan por llegar a la profundidad, ellos mismos pronuncian el veredicto a través de su estilo de vida, que es tal que el príncipe de las tinieblas puede tomar posesión de ellos y derribándolos a su territorio.
Soy un Dios de amor, y todas estas almas Me dan pena porque Mi principio es hacer feliz todo lo que emanó una vez de Mí. Veo su miseria y su estado lamentable y quiero ayudarlos a todos; pero mientras se alejan de Mí, mientras no estén dispuestos a ser ayudados por Mí, Mi oponente los mantiene firmemente en su poder, porque su voluntad le da el derecho de hacerlo, así como la voluntad contraria Me daría el derecho a Mi de ayudarlos a subir a las alturas.
No culpo a nadie por el pecado, aunque Yo, como un Dios de la justicia, debo exigir una compensación, una expiación. Pero Mi amor misericordia les ha dado a todos los pecadores la oportunidad de deshacerse de su culpa, Mi amor misericordia asumió la culpa de todos y pagó el rescate por la muerte de sacrificio en la cruz....
Y, sin embargo, cada alma es libre de usarlo porque le he dado un libre albedrio que Yo nunca tocaré.
Pero es el libre albedrio que lo, si se dirige incorrectamente, lo sumerge en la condenación, en un estado que es tan dolorosa que es como la mazmorra más terrible, y de que ella cree haber sido impuesto por Mí y, por lo tanto, Me ve como un Dios vengador y castigador que la ha arrojado a la oscuridad....
El alma crea su propio destino, porque lo que es y donde está es un estado buscado en el libre albedrio, que también se puede cambiar por voluntad propia, pero que también se mejora de inmediato si el alma dirige sus pensamientos a Mi. Mi amor se apodera de cada alma y la ayuda a la altura si quiere luchar por la altura, es decir, por Mi. Bien que soy un Dios de la justicia, pero lo que pido a cambio como compensación por la culpa del pecado de la antigua rebelión en mi contra, es solamente el reconocimiento de Mi Obra Redentora, es decir, el reconocimiento de Jesucristo como Redentor del mundo e Hijo de Dios....
Así como lo espiritual una vez se apartó de Mí y cayó, así debería volverse otra vez en Jesucristo para ascender a la altura.... Solo pido reconocimiento de Su divinidad porque entonces seré reconocido Yo Mismo, a Quien encarné Yo Mismo en el hombre de Jesús en la tierra, para que sea más fácil para los hombres, de los espíritus que una vez se alejaron de Mí, compensar el pecado anterior....
Los hombres se encuentran lejos de Dios, los hombres son lo espiritual que se alejó de Mi por propia voluntad; no era Yo quien ha condenado este espiritual, sino que se dirigió en el libre albedrio hacia la profundidad desde la que quiero subirlos de nuevo, pero no puedo moverlos de nuevo a otra esfera en contra de su libre albedrio.
Era, soy y seré eternamente el Dios de amor, e incluso Mi justicia es superada por Mi amor misericordioso, que ha buscado un camino para hacer lo suficiente a la justicia, y aún así ayudar a las criaturas para que podían acercarse a Él nuevamente, si tenían la voluntad para hacerlo.
Y Mi amor siempre se esforzará por redimir de lo profundo las almas que se han perdido a sí mismos; Mi amor siempre extenderá eternamente su mano ayudante, que solo necesita ser tomada para poder escapar de la profundidad, porque no soy un Dios castigador, ni un Dios que condena, sino un Dios de amor y de misericordia, Que solo quiere hacer feliz lo que una vez salió de Su mano....
Amén
TraductorNiet Ik verdoem de mensen en stoot de zielen in de duisternis, veeleer sturen ze zelf aan op de diepte, zij zelf spreken het oordeel over zich uit door hun levenswandel, die zo is, dat de vorst der duisternis bezit van hen kan nemen en hen naar beneden trekt in zijn gebied. Ik ben een God van liefde en met al deze zielen heb Ik medelijden, omdat het mijn grondbeginsel is, alles wat eens uit Mij is voortgekomen gelukkig te maken. Ik zie hun nood, Ik zie hun deerniswekkende toestand en zou hen graag willen helpen. Doch zolang ze zich van Mij afwenden, zolang ze niet bereid zijn zich door Mij te laten helpen, houdt mijn tegenstander hen vast in zijn macht, want hun wil geeft hem daar het recht toe, zoals echter ook de daaraan tegengestelde wil Mij het recht zou geven hen omhoog te helpen.
Ik vergeef ieder mens zijn schuld, ofschoon Ik als een God van gerechtigheid een vereffening, een genoegdoening moet verlangen. Maar mijn liefde vol erbarmen heeft voor alle zondaars de mogelijkheid geschapen hun zondeschuld kwijt te raken. Mijn liefde vol erbarmen nam de zondeschuld van allen op zich en betaalde het losgeld door de offerdood aan het kruis. En toch blijft iedere ziel de keuze gelaten daar gebruik van te maken, omdat Ik haar een vrije wil heb gegeven die Ik nooit zal aantasten. Maar het is de vrije wil die haar, als hij verkeerd is gericht, in de verdoemenis stort, in een toestand die zo smartelijk is dat hij gelijk is aan de vreselijkste opsluiting in een kerker en waarvan ze meent dat die haar door Mij is opgelegd en Mij daarom beschouwt als een wrekende en straffende God, die haar verstoten heeft in de duisternis. De ziel schept zichzelf haar lot, want wat zij is en waar zij is, is een toestand die in vrije wil is nagestreefd, die ook alleen maar veranderd kan worden door eigen wil, maar die ook onmiddellijk wordt verbeterd, wanneer de ziel haar denken op Mij richt.
Mijn liefde pakt iedere ziel vast en helpt haar omhoog wanneer ze het hogere nastreeft, dus op Mij zou willen aansturen. Ik ben wel een God van gerechtigheid, maar wat Ik vraag als tegenprestatie, als compensatie voor de zondeschuld van de opstand van weleer tegen Mij, is slechts de erkenning van mijn verlossingswerk, dus de erkenning van Jezus Christus als Gods Zoon. Zoals zich het geestelijke eens van Mij afwendde en viel, zo moet het zich weer tot Mij wenden in Jezus Christus om omhoog te klimmen. Ik verlang alleen erkenning van Zijn goddelijkheid, omdat Ik dan zelf word erkend, die Me op aarde in de mens Jezus heb belichaamd om het de mensen, het eens van Mij afgevallen geestelijke, te vergemakkelijken de vroegere zonde weer goed te maken.
De mensen staan ver van God af. De mensen zijn het geestelijke dat eigenwillig van Mij is weggegaan. Niet Ik heb dit geestelijke verdoemd, maar het heeft in vrije wil op de diepte aangestuurd, waaruit Ik het weer omhoog zou willen halen. Maar Ik kan ze niet tegen hun vrije wil in een andere sfeer verplaatsen. Ik was en ben en blijf eeuwig de God van liefde en zelfs mijn gerechtigheid wordt door mijn liefde vol erbarmen overtroffen, die een weg heeft gezocht de gerechtigheid voldoening te verschaffen en toch de schepselen tegemoet te komen, opdat ze Hem weer konden naderen wanneer ze daartoe de wil hadden. En mijn liefde zal zich eeuwig inspannen die zielen uit de diepte te verlossen, die zelf verdwaald zijn. Mijn liefde zal eeuwig haar helpende hand uitstrekken, die alleen maar hoeft te worden vastgepakt om de diepte te kunnen ontvluchten, want Ik ben geen straffende, geen verdoemende God. Ik ben een God van liefde en barmhartigheid, die eeuwig alleen maar gelukkig wil maken wat eens uit Zijn liefde is voortgekomen.
Amen
Traductor