Comparar anuncio con traducción

Otras traducciones:

Voluntad de destrucción del adversario de Dios.... Espiritualidad – El ser humano....

Todo lo que es impermanente en el mundo es la parte de Mi adversario, es decir, toda la materia alberga sustancias espirituales imperfectas que aún Me resisten, que Mi adversario apartó de Mí. La creación material surgió por mi voluntad y mi adversario no tiene ningún poder sobre ella. Y sin embargo, este mundo le pertenece, pues puede presumir de que la sustancia espiritual ligada a la materia es producto de su voluntad. Sin embargo, mi voluntad dejó que la creación material surgiera para retirar lo espiritual del control de su creador, y nunca jamás podrá destruir la obra de mi amor y misericordia, que es su constante esfuerzo. Ciertamente el adversario quisiera liberar lo espiritual del estado de atadura en el que lo he colocado para su beatificación, pues como ser libre el imperfecto nunca se esfuerza hacia arriba sino que siempre continúa hacia el abismo bajo el poder de Mi adversario. Por eso le retiré su poder sobre esta sustancia espiritual y creé formas que no puede destruir porque son Mi voluntad fija. Así, Mi adversario no tiene poder sobre la sustancia espiritual que aún está ligada a la materia. Pero sobre todo busca utilizar la fuerza con la última forma material que contiene lo espiritual, el ser humano en el estadio del libre albedrío..... Tampoco puede obligarle a estar en la esclavitud, pero puede seducirle de muchas maneras y tratar de inducirle a destruir maliciosamente incluso las creaciones materiales. Así, se sirve del ser humano para realizar su voluntad después de todo.... Destrucción de la materia.... Pero el ser humano es libre de cumplir su voluntad o de resistirse a ella. Para ganarle para sus vergonzosos planes, mi adversario le presenta tentadoramente lo que él mismo quisiera destruir. Pretende encender o aumentar la avidez de materia en el ser humano para, de este modo, desencadenar también en él instintos que no rehúyen la destrucción de la materia, con el fin de colocarse en la riqueza y acumular bienes que luego se ven privados del propósito real de redimirse a través del servicio, porque el propio ser humano impide que lo espiritual en él sirva. Lo que el enemigo no puede destruir, quiere impedir que se desarrolle hacia arriba. Busca dar permanencia a lo inestable, si no es alcanzable a su voluntad de destruir. Y el propio ser humano está demasiado contento de obedecerle mientras la materia le guste y busque constantemente aumentarla. Si Mi adversario tiene éxito en seducir a la gente hacia la actividad destructiva, entonces lo espiritual prematuramente liberado hará su maldad hasta tal punto que el orden será trastocado, que por lo tanto habrá un caos que también afecta a la gente que quiere escapar de la influencia de Mi adversario. Porque los seres espirituales infieles causan estragos en todas partes, lo que siempre ocurre por instigación de Mi adversario, que ahora vuelve a ejercer su influencia sobre lo espiritual que se ha liberado. Por lo tanto, será atado de nuevo por mi voluntad.... Las personas cuyas posesiones materiales han sido destruidas crean repetidamente obras de utilidad para sí mismas, surgidas del instinto de conservación del individuo, en las que lo que ha escapado de la materia se vuelve a ligar con el fin de seguir madurando. Y estas obras sirven entonces con mayor ahínco, porque en ellas lo espiritual siente el beneficio de volver a ser incluido en el proceso de desarrollo que tuvo que interrumpir involuntariamente. Siente el beneficio del orden, que subyace en todas Mis obras, en contraste con la actividad ilícita de Mi adversario, al que ciertamente está sometido en estado libre pero que no lo hace feliz. En virtud de su libre albedrío y de estar Mi gracia a su disposición, el ser humano puede resistir al adversario y hacer mucho para que la materia también permanezca intacta por este, en cuanto la ayude a estar en servicio y sólo la destruya si a la materia se le debe asignar una mayor actividad de servicio. Entonces el ser humano se apartará cada vez más de la influencia de Mi adversario, se subordinará completamente a Mi voluntad redimiéndose y también ayudando a que lo espiritual en la materia ascienda, no concediendo a Mi adversario ningún poder sobre él y también tratando de que tambien la materia se libere de él, por medio de la voluntad del ser humano de siempre resistir Mi adversario....

Amén

Traductor
Traducido por: J. Gründinger

De wil van de tegenstander van God om te vernietigen - Het gekluisterde geestelijke - Mens

Alles, wat in de wereld onbestendig is, is het aandeel van Mijn tegenstander. Dat wil zeggen elke materie bevat onvolkomen - dus nog aan Mij weerstrevend - geestelijks, dat Mijn tegenstander Mij eens afhandig heeft gemaakt. De materiële schepping is door Mijn Wil ontstaan en hij heeft er geen macht over. En toch behoort deze wereld hem toe, want hij kan zich erop beroemen, dat het in de materie gekluisterde geestelijke het product is van zijn wil.

Maar Mijn Wil heeft de materiële schepping laten ontstaan, om het geestelijke aan de macht van zijn verwekker te onttrekken. En nooit meer kan hij het werk van Mijn Liefde en Erbarmen vernietigen, wat zijn voortdurende streven is. Hij zou wel graag het geestelijke willen bevrijden uit de gekluisterde toestand, waarin Ik het heb overgeplaatst met het doel dat het gelukzalig zal worden. Want als vrij wezen zoekt het nooit zijn weg omhoog, maar gaat het steeds verder richting de afgrond onder de macht van Mijn tegenstander. Daarom onttrok Ik dus hem de macht over dit geestelijke en schiep vormen, die hij niet kan verwoesten, omdat ze Mijn onveranderlijke Wil zijn.

Over het nog in de materie gekluisterde heeft Mijn tegenstander dus geen macht. Maar des te meer probeert hij ze te gebruiken bij de laatste materiële vorm, die het geestelijke bevat: bij de mens in het stadium van de vrije wil. Ook hem kan hij niet dwingen om hen onderworpen te zijn, maar hij kan hem op elke manier verleiden en hem ertoe proberen te brengen, ook materiële scheppingen met kwade opzet te verwoesten. Dus bedient hij zich van de mens om zijn wil toch uit te voeren: verwoesting van de materie. Maar het staat de mens vrij zijn wil te vervullen of hem weerstand te bieden.

Om hem nu te winnen voor zijn schandalige plannen, houdt Mijn tegenstander hem datgene verlokkend voor ogen, wat hij zelf graag zou willen verwoesten. Hij tracht in de mens de begeerte naar de materie op te wekken of te vergroten, om daardoor ook driften en neigingen in hem uit te lokken, die voor de verwoesting van de materie niet terugschrikken, om zichzelf rijk te maken en goederen te verzamelen, waarvan dan het eigenlijke doel wordt afgenomen, om zich door dienstbaar te zijn te verlossen, omdat de mens zelf het geestelijke daarin verhindert te dienen.

Wat dus de vijand niet kan verwoesten, wil hij hinderen bij de positieve ontwikkeling. Hij probeert het onbestendige bestendigheid te geven, als het niet bereikbaar is voor zijn wil om te verwoesten. En de mens zelf gehoorzaamt hem maar al te graag, zolang de materie hem lokt en hij ze voortdurend tracht te vermeerderen.

Lukt het Mijn tegenstander, de mensen te verleiden vernielend bezig te zijn, dan houdt het voortijdig vrij geworden geestelijke lelijk huis in een mate, dat de ordening omver wordt gestoten, dat er dus een chaos is, die ook de mensen treft, die zich aan de invloed van Mijn tegenstander willen onttrekken. Want de onzuivere geestelijke wezens richten overal onheil aan, wat steeds op aansporing van Mijn tegenstander gebeurt, die nu weer zijn invloed uitoefent op het vrij geworden geestelijke. Daarom wordt het weer gebonden door Mijn Wil.

Voortkomend uit de drang tot zelfbehoud van ieder afzonderlijk, verschaffen zich mensen, van wie materiële goederen worden verwoest, steeds weer werken van dienende bestemming, waarin het uit de materie gevluchte weer wordt gebonden met het doel verder rijp te worden.

En deze werken dienen dan des te ijveriger, omdat het geestelijke erin de weldaad bespeurt, weer te zijn ingeschakeld in het ontwikkelingsproces, dat het onvrijwillig moest afbreken. Het voelt de weldaad aan van de ordening, die aan al Mijn werken ten grondslag ligt, vergeleken met het in strijd met de wet werkzaam zijn van Mijn tegenstander, aan wie het wel is onderworpen in vrije toestand, maar die het toch niet gelukkig maakt.

De mens kan krachtens zijn vrije wil en Mijn genade, die hem ter beschikking staat, de tegenstander weerstand bieden en er veel toe bijdragen, dat ook de materie door hem onaangeroerd blijft, doordat hij deze helpt om te dienen en alleen dan een vernietiging uitvoert, als de materie een vergrote dienende werkzaamheid moet worden toegewezen.

Dan onttrekt de mens zich steeds meer aan de invloed van Mijn tegenstander. Dan onderwerpt hij zich geheel aan Mijn Wil, terwijl hij zichzelf verlost en ook het geestelijke in de materie helpt zich positief te ontwikkelen, doordat hij Mijn tegenstander helemaal geen macht verleent over zichzelf en ook probeert de materie van hem vrij te maken, doordat de wil van de mens Mijn tegenstander steeds weerstaat.

Amen

Traductor
Traducido por: Gerard F. Kotte