Comparar anuncio con traducción

Otras traducciones:

Riesgo de la tenencia.... Materia inactiva....

Aunque la materia se encuentra en un cambio constante, no puede ser considerada disuelta mientras todavía pueda ser útil de alguna manera, Sólo cuando es completamente inútil lo espiritual que hay en ella la ha superada, y a menudo pasa mucho tiempo antes de que pueda abandonar la antigua forma para cumplir nuevas tareas en una nueva forma.

Así, el curso de la tierra a través de la materia es un encarcelamiento indescriptiblemente doloroso para lo espiritual durante periodos de tiempo muy diferentes, y el conocimiento de esto puede determinar al hombre a acortar este estado, si todo se pone a disposición para ayudar a lo espiritual a servir, porque la materia conserva los espiritual durante un tiempo indescriptiblemente largo, al que nunca se le permite servir y que, por lo tanto, se deja sin uso como una posesión muerta. Y ahora también es comprensible porque el hombre no debe su corazón en las posesiones, porque cuanto mayor es su amor por las posesiones del mundo, menos oportunidades le ofrece éste para servir.

Lo espiritual en esa materia no utilizado está ahora condenado a la inactividad contra su voluntad. Está listo para servir y no se lo permite y sufre inimaginablemente por ello. Si una persona está rodeada de materia, que por tanto debe permanecer inactiva, esto afecta al alma del hombre, que también cae en una cierta inercia y hace poco para cumplir su tarea de la vida.

Si el alma estuviera llena del impulso de estar activa, querría dar y así despojarse de sus posesiones, lo que daría como resultado que la actividad espiritual comenzará inmediatamente en la materia y significaría por tanto el comienzo de la redención. Todo lo espiritual, en cambio, a lo que se le ayuda a activarse, ayuda al hombre en su propio desarrollo superior, por lo que un hombre que está en medio de la materia constantemente activa alcanza mucho más fácilmente la madurez del alma. Por lo tanto, el aumento de la actividad terrenal favorecerá al mismo tiempo a la liberación de lo espiritual atado, siempre que lo que ahora está surgiendo vuelva a ser algo útil para el hombre.

Si la materia en barbecho es destruida por la voluntad de Dios, esto significa una ayuda para lo espiritual que hay en ella, ya que ahora pueda deformarse de otra manera y ahora tiene la oportunidad de ponerse en servicio más rápidamente. La destrucción de propiedades obliga a los hombres a utilizar tal materia que aún no ha sido admitido a una actividad. Y eso siempre es beneficioso para lo espiritual que hay en ella.

De modo que el aumento de la posesión es un peligro, mientras que su destrucción, si es la voluntad de Dios, puede ser una bendición para lo espiritual no redimido que se ha declarado listo para servir, pero que se ha mantenido alejado de su propósito de servir por la codicia humana y el amor por la materia. El caparazón exterior se disuelve entonces a la fuerza y lo espiritual se libera de ello, pero sólo para ser atado nuevamente en la forma, pero ahora encuentra la oportunidad de servir; de lo contrario, puede pasar tiempos interminables antes de que se le permita servir.

A través de las manos y la voluntad humana se crean tantas cosas que son completamente inútiles y sin propósito y están privadas de cualquier función útil. El hombre debería ocuparse de ayudar a esta cosa espiritual asignando algún propósito a cosas tan útiles, para que un día la materia, aunque sea después de mucho tiempo, alcance la disolución, porque sólo a través del servicio lo espiritual dentro de ella se vuelve libre....

amén

Traductor
Traducido por: Hans-Dieter Heise

Gevaar van het bezit – Werkeloze materie

Ofschoon de materie zich in een voortdurende verandering bevindt, is ze toch zo lang niet als ontbonden te beschouwen, als ze nog op één of andere manier nuttig kan zijn. Pas wanneer ze volledig nutteloos is, heeft de geest in haar de materie overwonnen en het duurt vaak lange tijd voordat het de oude vorm kan verlaten om in een nieuwe vorm nieuwe taken te verrichten.

Zo is voor het geestelijke de weg over de aarde door de materie een onnoemelijk kwellende gevangenschap van heel verschillende tijdsduur. En de kennis daarvan kan de mens ertoe bewegen om deze toestand te verkorten, wanneer alles in gebruik genomen wordt om het geestelijke tot dienen te brengen, omdat de materie onnoemelijk lange tijd het geestelijke in zich bevat, dat nooit tot dienen toegelaten wordt. Dat dus als dood bezit onbenut gelaten wordt.

En nu is het ook begrijpelijk waarom de mens zijn hart niet aan bezit moet laten hangen, want hoe groter zijn liefde voor de goederen van de wereld, des te minder gelegenheid geeft hij deze tot dienen. Het geestelijke in zulk ongebruikt blijvende materie is nu tegen zijn wil veroordeeld tot werkeloosheid. Het is tot dienen bereid en wordt niet toegelaten en het lijdt daar onvoorstelbaar onder.

Als nu een mens zich in de omgeving van materie ophoudt, die dus werkeloos moet blijven, dan heeft dit ook effect op de ziel van de mens, die eveneens een prooi wordt van een zekere traagheid en haar levenstaak weinig vervult. Als de ziel vervuld zou zijn van een drang tot werkzaamheid, dan zou ze willen geven en zich zodoende van haar bezit ontdoen, hetgeen een onmiddellijk beginnende werkzaamheid van het geestelijke in de materie tot gevolg zou hebben, wat dus een beginnende verlossing zou betekenen.

Maar al het geestelijke, dat geholpen wordt om tot dienen te komen, helpt de mens weer bij zijn eigen opwaartse ontwikkeling, om welke reden een mens, die zich te midden van steeds actievere materie bevindt, aanzienlijk gemakkelijker de rijpheid van de ziel verwerft. Zodoende zal toegenomen aardse activiteit tegelijkertijd het vrij komen van het gebonden geestelijke bevorderen, als hetgeen nu ontstaan is, weer iets is, dat bruikbaar is voor de mens.

Als nu door Gods wil braakliggende materie verwoest wordt, dan betekent dit voor het geestelijke daarin weer hulp, in zoverre het nu verder een andere vorm aan kan nemen en er nu de mogelijkheid bestaat om sneller dienend werkzaam te kunnen zijn. Verwoestingen van bezit dwingen de mensen tot gebruikmaking van zulke materie, die nog niet tot werkzaamheid toegelaten werd. En dat is altijd tot voordeel voor het geestelijke daarin.

Toegenomen bezit is dus een gevaar, terwijl de verwoesting daarvan, wanneer dit door God gewild is, een zegen kan zijn voor het niet verlost geestelijke, dat zich tot dienen bereid verklaard heeft, maar door menselijke hebzucht en liefde voor de materie ver weggehouden wordt van de dienende bestemming. Het uiterlijke omhulsel wordt dan met geweld opgelost. Het geestelijke komt daaruit vrij, echter alleen maar om opnieuw in de vorm gebonden te worden, maar nu eerder gelegenheid tot dienen vindt, omdat anders eindeloze tijden voorbij kunnen gaan, voordat het tot dienen toegelaten wordt.

Er ontstaan door mensenhand en menselijke wil zo veel dingen, die volledig nutteloos en doelloos zijn en die elke dienende functie ontnomen worden. De mens zou zich eraan gelegen moeten laten liggen om deze dingen geestelijke hulp te brengen, doordat hij zulke nutteloze dingen één of andere bestemming toewijst, opdat de materie eens, ofschoon ook na lange tijd, opgelost wordt, want alleen door dienen komt het geestelijke daarin vrij.

Amen

Traductor
Traducido por: Peter Schelling