Todo en el universo sirve al ser para su desarrollo superior, pero lo que ha alcanzado el grado de madurez es completamente independiente de cualquier obra de creación. Toda obra de creación tiene como finalidad llevar a la perfección todas las cosas espirituales imperfectas, es decir, presentarles tareas cuyo cumplimiento significa un progreso espiritual. Y estas tareas siempre se entenderán un servicio en amor.
Pero ahora las obras de la creación son de diferentes clases, y las respectivas tareas también tienen que ser diferentes, es decir, el ser tendrá que realizar la actividad que le aporta un progreso espiritual. Y por eso las diversas obras de la creación difieren completamente entre sí tanto en su diseño como en sus condiciones de vida, pero siempre se adaptan al grado de madurez de los seres que las habitan.
Cuanto más dispuesto esté el ser a someterse a la voluntad de Dios en la actividad de servicio, mayores tareas le asignan y más pronto se le permite permanecer en aquellas creaciones donde un alto nivel hace que su estadía sea hermosa y dichosa. Porque el servicio consciente en el amor significará también caminar en la luz y esto siempre desencadenará un estado de felicidad. Pero servir en amor consiste en que el ser quiera seguir transmitiendo la plenitud de luz.... Pero la luz es conocimiento.... así el ser que camina en esferas de luz transmite su conocimiento a los seres aún ignorantes y así, irradia con su luz a los seres que carecen de luz.
Así que las creaciones que dan luz siempre deben tener una cierta conexión con las creaciones sin luz.... las creaciones sin luz deben depender de aquellos que irradian luz, y en este sentido los seres de una obra de creación sirven a los de la otra. El proceso de transmisión de luz es en realidad una transferencia de conocimiento, que aparece externamente a través de la emisión de luz y luminosidad a obras de creación que carecen de luz. La irradiación de luz es una actividad constante de los seres luminosos, ya que envían la luz en forma de pensamientos a los seres aún ignorantes, por lo que cada pensamiento es luz y poder, pero no necesita ser aceptado por el ser que necesita la luz, porque entonces la transmisión de luz no se puede realizar y el estado de oscuridad continua.
Los seres de tales obras de creación, a quienes la luz no llega porque no la desean, están todavía muy lejos de Dios, sus conocimiento es poco y su voluntad hacia Dios es muy débil, y los seres que ya habitan en la luz no tienen poder para obligarlos a aceptar la luz. Entonces irradian con su abundancia de luz principalmente sobre aquellas obras de la creación cuyos habitantes se vuelven hacia la luz, que anhelan la sabiduría de Dios y que, por tanto, se dejan instruir voluntariamente y, por tanto, aceptan la luz en forma de conocimiento espiritual.
La actividad docente de tales seres, que habitan en creaciones luminosas, es en cierta medida también la explicación de la radiación luminosa de tales estrellas.... Un cuerpo luminoso, un sol, siempre brillará sobre innumerables creaciones no luminosas, y esto es una actividad de amor de los seres del más allá que ya se encuentran en un alta grado de madurez y que quieren devolver la luz que reciben constantemente a los seres que aún caminan en la oscuridad, que por tanto habitan en creaciones que corresponden al estado espiritual, es decir, que todavía están muy lejos de ser portadores de luz, sino que todavía reciben luz y luminosidad de otras obras de la creación....
amén
TraductorAlles in het heelal dient het wezen tot de opwaartse ontwikkeling, maar wat de graad van rijpheid bereikt heeft, is volledig onafhankelijk van wat voor scheppingswerk dan ook. Elk scheppingswerk heeft het doel om onvolmaakt geestelijks naar de volmaaktheid te leiden. Dat wil zeggen taken te geven, waarvan de vervulling geestelijke vooruitgang betekent. En steeds zal onder deze taken een dienen in liefde te begrijpen zijn.
Maar nu zijn er verschillende soorten scheppingswerken en zodoende moeten ook de taken van dat ogenblik uiteenlopend zijn. Dat wil zeggen dat het wezen die werkzaamheid moet verrichten, die hem geestelijke vooruitgang oplevert. En daarom zijn de verschillende scheppingswerken geheel afwijkend van elkaar, zowel in hun gedaante, alsook in hun verblijfsomstandigheden, maar steeds aan de rijpheidsgraad van het hun bewonende wezen aangepast.
Hoe bereidwilliger het wezen is om zich door dienende activiteiten in de wil van God te schikken, des te grotere taken worden hem gegeven en des te eerder mag het deze schepping als verblijfplaats nemen, waar een hoog geestelijk niveau dit verblijf tot een aangenaam en gelukzalig verblijf laat worden. Want een bewust dienen in liefde zal ook een verandering in licht betekenen en dit zal steeds een gelukstoestand veroorzaken. Maar het dienen in liefde bestaat hierin, dat het wezen de volheid van licht door wil geven.
Maar licht is kennis, dus geeft het zich in lichtsferen bevindende wezen zijn kennis aan de nog onwetende wezens en beschijnt zodoende de wezens, die het nog aan licht ontbreekt, met zijn licht. Zo moeten dus steeds lichtgevende scheppingen in een bepaald verband staan met scheppingen, die zonder licht zijn. De scheppingen die zonder licht zijn, moeten afhankelijk zijn van degenen, die licht uitstralen en in dit opzicht dienen de wezens van het ene scheppingswerk de wezens van het andere scheppingswerk.
Het gebeuren van de lichtoverdracht is zodoende een overdragen van kennis, dat echter uiterlijk zichtbaar wordt door de afgifte van licht en lichtkracht aan scheppingswerken, die arm zijn aan licht. De uitstraling van het licht is in dit opzicht voortdurende werkzaamheid van de wezens die in staat zijn licht over te dragen, als deze wezens het licht in de vorm van gedachten naar de nog onwetende wezens sturen. Elke gedachte is licht en kracht, maar dit hoeft niet door het wezen dat licht nodig heeft, opgenomen te worden. De lichtoverdracht kan dan dus niet uitgevoerd worden en de duistere toestand blijft bestaan.
De wezens van zulke scheppingswerken, tot wie het licht niet doordringt omdat ze er niet naar verlangen, zijn nog ver van God verwijderd. Hun kennis is gering en hun wil naar God is heel zwak en de al in het licht verblijvende wezens hebben geen macht om hen tot het aannemen van het licht te dwingen. Zodoende beschijnen ze met hun volheid van licht overwegend deze scheppingswerken, waarvan de bewoners zich naar het licht toekeren. Die naar de wijsheid uit God verlangen en die zich daarom bereidwillig laten onderwijzen en zodoende licht in de vorm van geestelijke kennis aannemen.
De onderwijsactiviteiten van zulke wezens, die dus scheppingen bewonen die in staat zijn om licht over te dragen, zijn nu in zekere zin ook de verklaring voor de lichtstraling van zulke sterren. Steeds zal een lichtgevend lichaam, een zon, talloze niet-lichtgevende scheppingen beschijnen en dit is een werkzaam zijn in liefde van de wezens in het hiernamaals, die al een hogere rijpheidsgraad hebben en het licht, dat ze voortdurend mogen ontvangen, weer af willen geven aan de wezens, die zich nog in de duisternis bevinden. Die dus scheppingen bewonen die met de geestelijke toestand overeenkomen. Dat wil zeggen dat ze er zelf nog ver verwijderd van zijn om lichtdrager te zijn, maar licht en lichtkracht van andere scheppingswerken toegezonden krijgen.
Amen
Traductor