Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/9018

9018 Lichtvonken lokken de zielen uit de duisternis naar buiten

18 juli 1965: Boek 94

Ook de zielen in de duisternis geldt Mijn liefde. En ik tracht voortdurend op deze in te werken, hun gedachten te kalmeren en steeds weer op Mij te richten. Want ook in de diepte licht soms het kruis op. Dit wordt echter alleen door diegenen opgemerkt, wier instelling reeds bedaard is, die zich in een lethargie van geest bevinden, die zich dan ook door het kruis van Christus geraakt voelen, weliswaar ook slechts in zoverre dat ze niet gedwongen zijn een standpunt in te nemen.

Alleen zal het kruis voor hen een teken zijn dat ze zich herinneren, en al naar gelang de indruk daarvan kan hun toestand veranderen. Zodra een ziel in deze lethargische toestand geraakt, bestaat ook voor deze de hoop, dat ze zich uiteindelijk bezint en graag het oord wil verlaten, dat een lange tijd haar verblijfplaats was. Dat ze vurig verlangt naar een verandering, naar een teken van licht, dat het donker vermag te doorbreken. En dan wordt ze ook steeds weer door lichtvonken aangestraald. Ze voelt deze lichtvonken als uitnodiging deze te volgen en gaat zo langzaam opwaarts. Ze komt in een kring van zoekende zielen terecht, die allemaal het licht navolgen, waar dit nu ook aan hen overgebracht wordt.

Ze worden ertoe aangespoord hulp te verlenen en zullen dit ook niet afwijzen, daar hun eindelijk een werkzaamheid toegewezen wordt, die ze graag vervullen. Maar door deze hulpverlening bespeuren ze nu zelf ook hulp. Ze voelen de kracht van de liefde die ze aan hulpbehoevenden schenken en tegelijkertijd ontvangen ze ook onderricht, om welke reden ze zelf dat gevoel gewaar kunnen worden. En aldus worden ze tot voortdurende hulpverlening aangespoord om daardoor ook voor zichzelf hulp te vinden in hun nood.

En het zijn wel zeer weinige, die weer in hun oude omgeving terugkeren, die dan bepaald nog niet de ernstige wil hadden uit de diepte opwaarts te gaan en de hoogte te bereiken. Is echter voor deze zielen eenmaal het kruis zichtbaar geworden, dan zal het niet moeilijk zijn om hen ook op de betekenis daarvan te wijzen, wat zowel de lichtwezens – die onopgemerkt onder hen vertoeven – alsook de mens door het prediken van het evangelie voor deze zielen kunnen doen. En ze worden door deze ook aangehoord, want hun weerstand is gebroken. Ze kunnen alleen nog in hun oude lethargie terugzinken, om zich echter steeds weer daaruit te verheffen, wanneer het erom gaat, hulp te verlenen aan degenen, die er nog slechter aan toe zijn. En zo helpen dus al deze zielen zichzelf, wanneer de wil om te helpen aanwezig is.

Alleen in het begin is het altijd erg zwaar om de zielen ertoe aan te zetten dat ze hun gedachten niet alleen op zichzelf richten, dat ze ertoe gebracht worden zelf mee te helpen. Wanneer dit echter bereikt is, dan stijgt elke ziel onafgebroken opwaarts. Want met de door Mij aan haar verleende hulp neemt ook haar kracht toe en ze kan dan niet anders dan willen helpen.

En daarom is alleen het losmaken uit de diepte het moeilijkste werk. Elke voorbede voor zulke zielen echter biedt hierbij sterke ondersteuning, zodat er steeds meer zielen tot rust komen, zodat hun toestand niet meer een eeuwige strijd is, zodat de ziel zich afzondert van haar omgeving en langzaam tot zelfbezinning komt. Want van geen mens op aarde is de voorbede voor deze zielen tevergeefs. En de zielen merken ook, dat hun van een bepaalde zijde hulp geboden wordt, en ze verzetten zich daar niet tegen. En op die manier bevrijdt ze zich meer en meer uit haar omgeving, tot ze dan de lichtvonken volgt, die haar eruit leiden.

Slechts zelden verlangt een ziel weer terug, en dat alleen, wanneer ze niet bereid is hulp te verlenen, zodat ze dus ook niet de kracht bespeurt die ze zelf daardoor ontvangt. Dan duurt het nog wel een geruime tijd, tot ze toch haar wil verandert en weer een poging doet, uit de diepte te verrijzen. Op geen enkele wijze worden deze zielen in de steek gelaten, alleen verlengen ze zelf hun oponthoud in de diepte door hun weerspannigheid, die echter toch gebroken kan worden, juist door liefdevolle voorbede.

En zou ieder mens maar één van zulke ongelukkige geesten in liefde gedenken, dan waren alle reeds verlost, omdat de liefde de sterkste kracht is, die geen wezen voortdurend kan weerstaan. Maar hoeveel mensen op de aarde denken eraan, hun voorbede ook te schenken aan degenen die in de ware zin van het woord ongelukkig zijn, die dus alleen door de liefde verlost kunnen worden?

Maar steeds weer dalen ook lichtwezens af en houden hen hun situatie voor ogen. En ze nodigen deze uit hen te volgen, want overal zijn er oorden waar ze verder geholpen kunnen worden, wanneer het wezen maar eenmaal de weerstand opgegeven heeft. Want Mijn voortdurende zorg gaat uit naar deze zielen, opdat ze niet weer in de materie verbannen worden. En daarom begint er juist voor het einde van een verlossingsperiode en groot werk van verlossing, zowel op de aarde, alsook in het rijk aan gene zijde, om zoveel mogelijk zielen uit de diepte te verheffen, opdat ze niet nog een keer de gang over de aarde hoeven te gaan. En elke ziel die maar het geringste vonkje van liefde in zich heeft, zal gered worden.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte