Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/8954

8954 De wonderen van de schepping zouden tot nadenken moeten stemmen

14 maart 1965: Boek 94

Steeds weer wordt u op de wonderen van de schepping gewezen. En u zou daar niet blind aan voorbij moeten gaan, want alles om u heen is een bewijs van Mij en mijn macht, terwijl u mensen nog niet in staat bent om ook maar het kleinste plantje, het kleinste levende wezen te laten ontstaan, nog afgezien van uzelf als de kroon op de schepping. En u beweegt zich te midden van de hele schepping als iets geheel zelfstandigs en vanzelfsprekends en vraagt niet welke zin en welk doel de schepping wel dient. En alles zou u toch moeten laten denken aan een Schepper die uitermate wijs en machtig is en die door Zijn liefde ertoe wordt gebracht voor u zo’n omgeving te scheppen waarvan u kunt genieten. U zelf als het grootste wonder van mijn schepping, u kunt denken en u gebruikt dit voorrecht alleen maar om te vergaren wat u er gratis bij werd gegeven wanneer u over de zin en het doel van de schepping en over uzelf zou nadenken en nu in overeenstemming met dit doel zou leven.

Want evenals Ik de hele schepping in stand houd, zo zorg Ik ook voor uw lichamelijk leven en elke bezorgdheid daarover zou onnodig zijn. Maar de gedachten van de mensen gaan andere wegen. Wat het dichtst bij hen ligt, daar slaan ze geen acht op en ze denken ook niet na over de Schepper en Bewaarder van alle dingen. Maar elke overpeinzing van dien aard zou hun worden beantwoord vanuit het rijk van het licht, en dit waarlijk zo, dat ze in Mij als hun Schepper nu ook de beweegreden zouden zien, waarom en met welk doel Ik de mensen op de aarde heb geplaatst. En zo’n instelling zou juist zijn en zou de mens spoedig geheel rijp laten worden, zodat hij de zin en het doel van het leven op aarde zou vervullen.

Maar hoe anders is het bij de schepselen die mijn wil in deze wereld heeft geplaatst. Ze gaan achteloos voorbij aan datgene wat Ik hun tot vreugde erbij gegeven heb. En met geen enkele gedachte houden ze zich met Mij bezig en vragen zich af wat de reden is van hun aards bestaan. Maar met grote ijver jagen ze de wereld met haar goederen na en het lichamelijk welbehagen beslaat geheel hun willen en denken. Maar juist de aardse wereld is het rijk van mijn tegenstander, die Ik wel buiten werking stelde doordat Ik de schepping liet ontstaan, hem dus zijn aanhang ontworstelde, maar Ik moest zijn macht over u in het stadium als mens aan hem overlaten, waar hij nu uit alle macht op u tracht in te werken, weer door "zijn wereld", door de harde materie, waarin het hele onrijpe geestelijke gebonden is.

En juist deze materie streeft u na. En u gaat in uw verlangen hard achteruit, want het is eeuwigheden geleden dat u deze materie had overwonnen en in uw ontwikkeling vooruitging. En daarom loopt u door uw verlangen naar aardse goederen zo’n gevaar, want zodra het uw hele denken in beslag neemt, zult u nauwelijks nog de schepping om u heen aanschouwen en u ook niet afvragen met welk doel Ik ze liet ontstaan. En juist deze vraag zou u tot zegen kunnen strekken. Want dan zou u uw Schepper onderkennen als een God van liefde, wijsheid en macht, tot Wie u zich zou kunnen wenden, en met Wie u een nauwe verbinding tot stand kon brengen. En het doel van uw aards bestaan zou zijn vervuld, want Ik verlang waarlijk niet veel van u. Alleen dat ene wil Ik, dat u Mij zult herkennen en leren liefhebben. En het scheppingswerk is in staat om het u het gemakkelijkst te maken, dat u al deze wonderen beschouwt en aan Mij denkt, en dat uw liefde voor Mij groeit en u met Mij in verbinding zult willen treden om deze band nu niet meer te verbreken.

De schepping is dus een bewijs van mijn bestaan en mijn liefde voor al het geschapene. U zult Mij zelf kunnen herkennen en u zult ook weten dat alleen de liefde ze liet ontstaan. En u zult u afvragen waarom mijn liefde dus werkzaam werd. En het antwoord zal steeds tot u komen wanneer u dit ernstig begeert. Want allen die naar licht verlangen, zal licht ten deel vallen.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte