Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/8622

8622 De ondoorgrondelijkheid van de Godheid

21 september 1963: Boek 90

U mensen moet geloven dat u mijn wezen voor eeuwig niet zult kunnen doorgronden. Wat Ik in mijn diepste zelf ben, is u niet begrijpelijk te maken, want uw denken is nog begrensd en dus kunt u het onbegrensde niet vatten. Onbegrensd echter is de Geest voor wie u uzelf het begrip God schiep. Wat deze Geest weer in zichzelf is dat is u niet duidelijk te maken omdat Hij geen vorm heeft en u zich alles wat bestaat steeds alleen maar als vorm voorstelt, vooral dan als het wezenlijk is, dus een wil met denkkracht bezit. Ik als Oergeest ben echter wel bestaand, maar onder geen enkele vorm voor te stellen. Ik ben een kracht, die onbegrensd is en onbegrensd werkt. En deze kracht vervult het ganse heelal, ze vervult elke materiƫle en geestelijke schepping en ze werkt altijd en eeuwig in wettelijke ordening. Want een denkende wil bestuurt deze geestelijke kracht weloverwogen in liefde en wijsheid. Deze "denkende wil" geeft u het recht dat u zich een Wezen voorstelt, alleen u mag dit Wezen geen vorm geven, maar u moet zich alles wat zichtbaar is en ook alle geestelijke scheppingen voorstellen, vervuld van de kracht van mijn liefde - van mijn geest - met wie u zich ook verbinden kan door uw gedachten, omdat Ik zelf een denkend Wezen ben.

Mijn wezen, mijn geest, mijn liefde, mijn kracht - dit alles komt op hetzelfde neer. De alles vervullende kracht is God, de liefde op zichzelf beschouwd is God, de geest is God. En toch is deze God een Wezen, want een denkende wil bepaalt hoe de liefde, de kracht, de geest zich uit, hij leidt al mijn besturen en werken. En of nu ook de kracht van de liefde zich in talloze vonkjes verspreidt, ieder vonkje is weer hetzelfde als Ik zelf ben: een geest in dezelfde hoedanigheid als Ik, alleen in de allerkleinste verkleining. En nochtans geweldig, want hij is wederom zelf drager van de eeuwige Godheid, omdat hij anders niet zou kunnen bestaan als hij niet met de kracht van mijn liefde zou zijn doorstroomd. En zo kan de mens zich Mij zelf voorstellen als aan hem gelijk, omdat u allen evenbeelden bent van Mij. Maar toch bent u beperkte wezens. U bent slechts een deel van Mij dat zolang als beperkt beschouwd moet worden als u nog onvolmaakt bent. Wordt u weer volkomen zoals u het was in het allereerste begin, dan vindt ook weer de samensmelting met Mij plaats. En dan zult u zich ook eerder een begrip kunnen vormen van de Godheid, ofschoon Ik voor u in mijn diepste wezen ondoorgrondelijk ben en blijven zal. Maar dan legt u ook geen beperkte maatstaven meer aan zoals u het als mens doet en waardoor uw denken ook vaak verkeerd is.

Ik ben een Geest, dat wil zeggen: een voor uw menselijke zintuigen niet waarneembaar Wezen, dat echter toch bestaat - en daarom een Wezen is, omdat u in alles wat Ik liet ontstaan een zin en een bestemming kunt zien, dus hieruit een denkende en willende Macht kunt concluderen. En daarom moet u zich ook verbinden met deze Macht, die door u niet ontkend kan worden. Want deze verbinding, de vereniging, laat u pas inzien dat u in uw oorspronkelijke substantie hetzelfde bent. Wanneer deze Macht u dus aanspreekt, dan spreekt ze niet uw uiterlijk omhulsel, uw lichaam aan, maar datgene wat zich in dat omhulsel bevindt, wat u als goddelijk evenbeeld kenmerkt: uw geest, die u door Mij ter beschikking werd gesteld en deel is van Mij, die u eens afwees, die echter weer als nietig vonkje in u werd gelegd ten behoeve van uw bestaan als mens. Of met andere woorden: Ik spreek tot het eeuwig onvergankelijke in u, Ik spreek tot wat aan Mij zelf toebehoort, wat echter nu als vonkjes door Mij uitgestraald, zich in uw menselijk lichaam bevindt. En dat is weer een bewijs dat Ik zelf Mij in u, mijn schepselen wilde terugvinden, en u daarom ook onafscheidelijk met Mij blijft verbonden, omdat mijn geest ondeelbaar is - omdat de kracht van mijn liefde u het bestaan verzekert, omdat u voor eeuwig niet kunt vergaan, want u bent door Mij uitgestraalde kracht die volgens wet van eeuwigheid ook weer terugkeren moet tot de Bron van kracht.

Pas in een toestand van volmaaktheid begrijpt u dit alles. U zult dan niet meer eng begrensd denken en u zult dan ook weten dat Ik een Wezen ben aan wie dan al uw liefde toebehoort. U zult dan ook weten dat Ik zelf de liefde ben en u zult dan begrijpen waarom u als mens niet in staat was dit alles te bevatten. Want zolang Ik zelf - mijn geest en mijn liefde - niet geheel bezit van u kan nemen, omdat u nog niet volmaakt bent, zolang kan Ik u ook niet zo doorstromen dat het helderste licht in u is. Maar Ik werk in u voor zover dat mogelijk is, voor zover uw staat van rijpheid dit toelaat - u steeds meer licht schenkend, opdat u eenmaal tot voltooiing komt.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte