Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/8611

8611 Voorspraak voor zielen in het hiernamaals (1)

9 september 1963: Boek 90

Steeds weer leg IK er de nadruk op dat de mensen nog te veel in het duister verkeren, en dat hun daarom een licht moet worden ontstoken. Maar veel wordt vaak voor licht aangezien, dat toch eerder de duisternis nog dieper maakt. Het zijn verblindende lichten - afkomstig van Mijn tegenstander, en naar de mensen gebracht door krachten die niet de bevoegdheid hebben onderwijs te geven. Die zich echter toch daar openbaren waar verbindingen geknoopt worden met de geestelijke wereld, waar onrijpe geesten tussenbeide kunnen komen omdat zekere vereisten nog niet aanwezig zijn die het brengen van de zuivere waarheid garanderen.

Steeds is Mijn tegenstander er op uit zijn aanhang niet te verliezen.Daarom tracht hij de mensen terug te houden van het doen van liefdewerken, onverschillig op welke manier zoiets plaatsvindt. Vóór alles probeert hij te verhinderen dat de zielen de diepte ontstijgen, dat zij uit het donker van de nacht tot het licht van de dag komen. Zodoende zal hij ook alles doen om de verlossing van de zielen uit de diepte te verhinderen, als zij het rijk hierna zijn ingegaan en het geloof in JEZUS CHRISTUS nog niet hebben gevonden.

Zulke zielen zijn alleen door liefdevolle voorspraak te helpen, want dat betekent voor hen het zekerste behoud voor de val in de diepte, voor de ergste duisternis. Van deze liefderijke voorspraak wil hij echter de mensen terughouden, omdat die het enige middel is de wil van die ongelukkige zielen te sterken, zodat zij open staan voor die onderrichtingen die hun ook in het rijk hierna door geestelijke leiders wordt gegeven.

Het ontbreekt alle onverloste zielen aan kracht om voor zichzelf hun toestand te verbeteren. Zij zijn op de liefderijke voorspraak van de mensen aangewezen, die weer als kracht haar uitwerking op deze zielen heeft zonder hen echter te dwingen. Op de duur kan geen wezen de liefde weerstaan, en dat is het wat de tegenstander wil tegengaan.

Kan nu de mens door zijn Geest in zich onderricht worden, dan zal hij steeds waarheidsgetrouwe opheldering ontvangen. Wordt echter het werken van de geest in de mens in twijfel getrokken, laat hij zich niet door MIJZelf maar door wezens uit het geestelijke rijk onderrichten - die hijzelf niet controleren kan, dan moet hij voorzichtig zijn en ernstig onderzoeken of de hem overgebrachte lessen ook volgens de waarheid zijn. Want dan wordt hijzelf gemakkelijk een helper van satan, als hij geestelijk goed verspreidt dat in tegenspraak is met de waarheid, en dat is gemakkelijk te controleren als de mens maar de maatstaf van de liefde aanlegt.

Stemt het met Mijn Liefde en Wijsheid overeen, dat een wezen dat zich ongelukkig voelt niet geholpen wordt? Zal IK het toelaten dat een wezen door de klauwen van satan wordt vastgehouden, als het naar verlossing en liefde verlangt? Altijd is de wil van het wezen doorslaggevend of het hulp aanneemt. Nooit wordt hem echter hulp geweigerd, nooit wordt de tegenstander macht verleend, want IK verdoem nooit - maar tracht steeds slechts de zielen uit de diepte te redden. En deze redding kan, als de ziel zelf te zwak is, alleen door de kracht van de liefde geschieden, die van de zijde van de mensen of van de lichtwezens de arme zielen kan worden gebracht.

De liefdevolle voorspraak van een mens op aarde werkt zich uit als kracht die het wezen in het hiernamaals ten goede komt en zijn wil sterkt, aan de wil van de ziel echter wordt gevolg gegeven.

Dat Mijn Verlossingswerk ook in het rijk hierna wordt voortgezet vindt zijn oorsprong in Mijn overgrote Liefde, die al Mijn schepselen betreft. Steeds en steeds weer zal IK het gevallene omhoog helpen, hoewel IK zijn vrije wil eerbiedig. Maar ook de liefde van een mens op aarde die uitgaat naar zulke onverloste zielen is een krachtstroom, die deze zielen beroert en dus hun wil kan aansporen deze leringen aan te nemen - die zij ook in het geestelijke rijk kunnen ontvangen. Die hun eerst een zwak licht schenken, dat echter sterker zal worden hoe gewilliger zij deze onderrichtingen aannemen.

Mijn Liefde houdt nooit op, zij geldt ook voor die arme zielen. Nooit zal IK toelaten dat de tegenstander hen hindert als zij de weg zoeken naar het licht. De mensen echter bind IK steeds de liefde voor deze zielen op het hart, opdat zij hen gedenken in stille voorspraak. En waarlijk, er zal geen ziel verloren gaan aan wie in liefderijke voorbede gedacht wordt.

Het is werkelijk een satanische leer de mensen de nutteloosheid van voorspraak te verkondigen. Zulk een leer kan nooit uit MIJ haar oorsprong hebben, want zij is totaal in tegenspraak met Mijn plan van verlossing dat ook in het rijk hierna geldt - en waaraan ieder mens op aarde kan deelnemen door zijn liefdevolle voorspraak.

Steeds weer zeg IK u: U zou waarlijk al de bewoners van de hel kunnen verlossen op grond van uw voorbede. Want tegenover de liefde is Mijn tegenstander machteloos. De liefde ontrukt hem alle zielen die hij zou willen vasthouden. Tegenover de liefde heeft hij geen macht, en daarom wil hij de mensen verhinderen liefdewerk te verrichten. En dat doet hij door de mensen de nutteloosheid van 'n liefderijke voorspraak voor te liegen, en hij vindt ook gewillige mensen die zo'n dwaling aannemen en als waarheid ijverig verdedigen. Als deze mensen maar wilden overwegen dat hun leerstellingen Mijn Liefde en Wijsheid geheel en al tegenspreken, dan zouden zij zelf ook hun dwaling inzien. Want altijd zal IK trachten te verlossen - nooit echter verdoemen.

En ieder mens die bereid is lief te hebben zal MIJ ook ondersteunen in dit werk van verlossing, zodat IK terwille van hun liefde Mijn Kracht kan uitdelen en toch niet tegen de wettelijke orde van eeuwigheid inga.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte