Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/8436

8436 De correcte levenswandel volstaat niet om rijp te worden

11 maart 1963: Boek 89

Wanneer u bedenkt dat alleen daden van liefde van invloed zijn voor uw ziel na de dood van uw lichaam en dat al het aardse willen, denken en handelen deze ziel geen enkel voordeel oplevert in het geestelijke rijk, dan zou u waarlijk niet zo onverschillig door het aardse leven gaan. En of u al getrouw uw plichten vervult die het aardse leven van u vraagt, wanneer u ook aards alles doet om voor de mensen een correct leven te leiden, is elke handeling zonder waarde voor datgene wat alleen onvergankelijk is - voor uw ziel - want deze kan geen enkele van de op aarde verworven aardse goederen mee naar boven nemen. Al het aardse weten blijft achter, alle aardse schatten en al het aanzien van de persoon is waardeloos wanneer de ziel, arm aan geestelijke goederen, het rijk hierna betreedt. Alleen geestelijk streven en daden van liefde leveren de ziel geestelijke schatten op die onvergankelijk zijn.

En zo vaak zijn de mensen zich van hun waarde bewust, wanneer ze alleen maar een correcte levenswandel leiden - daar echter altijd alleen hun aardse handelingen of een zekere ordening in hun levensomstandigheden mee bedoelen. En ze denken er niet aan dat het doel van het aardse leven wat anders is dan alleen het lichamelijk welzijn te bevorderen. Ze denken er niet aan dat al het doen en laten van een mens door de liefde moet worden gedragen, dat de liefde de aandrang om te handelen moet zijn, wil het waarde hebben voor de ziel na de dood van het lichaam. En wanneer u nu let op uzelf of uw omgeving, wat er allemaal gedaan en gesproken wordt, hoe zelden slechts de liefde er aanleiding voor is, dan zult u tegen uzelf moeten zeggen dat alles nutteloos is en voor u alleen maar dient om aardse doeleinden te bereiken. En u zou schrikken als u de armzalige toestand van uw ziel kon gewaarworden als lichamelijk onbehagen, want u zou dan uw leven lang niet meer blij kunnen zijn. Maar zo duidelijk kan uw ziel zich niet uiten, omdat u dan weer alleen uit egoïsme uw best zou gaan doen om een ander leven te leiden, om maar niet dat onbehagen dagelijks en elk uur te voelen en zo'n streven zou dan eveneens waardeloos zijn. Maar u zou erover moeten nadenken welke waarde al het aards-bereikte voor u heeft, daar u toch zult weten dat uw verblijf op deze aarde niet eeuwig is. U gelooft echter niet aan een voortbestaan van uw ziel en daarom bent u zo lauw en denkt u niet aan uw ziel. U denkt dat het met u gedaan is op het moment van de dood en eens zal het u bitter berouwen de tijd op aarde niet beter benut te hebben. U zult spijt hebben de liefde niet meer te hebben beoefend, wat ieder van u kan doen omdat er een vonkje liefde zwak in hem gloeit dat hij alleen maar hoeft aan te wakkeren. Ieder mens zal ook bij zichzelf de weldaad ervaren van een werk van liefde dat hem van de kant van een medemens wordt betoond. En zo zou hij ook zelf deze weldaad aan zijn naaste kunnen bewijzen en dit zou zeker niet in zijn nadeel zijn. Want de innerlijke voldoening over zijn handelwijze zou hem alleen maar aansporen steeds opnieuw in liefde werkzaam te zijn en zijn eigenliefde zou in dezelfde mate afnemen als de liefde voor de naaste toeneemt.

Geen mens gaat er op achteruit, want wat hij geeft uit liefde zal hij duizendvoudig terug krijgen op aarde of eens in het geestelijke rijk. En dan zal hij uitermate gelukzalig zijn, omdat de tijd op aarde waarin hij zichzelf dus moet overwinnen slechts heel kort is, terwijl de ziel in het geestelijke rijk er zich eeuwig over verheugen kan wat ze zich aan rijkdommen heeft verworven op aarde. Onverschillig leven de mensen voort, ijverig in het aards bezig zijn, ijverig in het vermeerderen van aards goed, welke levenskracht dan ook wordt aangewend tot volledig negatief werkzaam zijn, omdat steeds maar alleen waardevolle voorwerpen worden geschapen die vergankelijk zijn. Maar op het onvergankelijke van hun ziel letten ze niet en er gaat geen enkele liefdevolle zorg naar haar uit. Ze moet gebrek lijden en gaat dan in een ellendige toestand het geestelijke rijk binnen, waarin ze alleen maar aantreft wat de liefde haar als mens op aarde heeft opgeleverd. En was zo'n leven zonder liefde, dan is de ziel zonder licht en kracht en gaat ze een smartelijk lot tegemoet, want alleen door werken van liefde kon ze op aarde rijpen.

En daarom zouden de mensen niet moeten zeggen: "Ik doe immers geen kwaad". De mens moet in het leven op aarde goede daden verrichten, uit liefde geboren. Dan alleen kan hij zonder zelfverwijten binnengaan in het rijk hierna, zelfs wanneer hij nog geen hoge graad van liefde heeft bereikt. Hij zal deze dan zeker kunnen bereiken in het hiernamaals. Alleen eens moet het licht zijn ontstoken, zodat de ziel niet in volledige duisternis het geestelijke rijk betreedt.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte