Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/8375

8375 De kerk van Christus in haar begin

8 januari 1963: Boek 88

Mijn discipelen namen het evangelie van de liefde aan van Mij zelf toen Ik op aarde leefde. Zij konden het dus ook zuiver en onvervalst in de wereld uitdragen toen mijn verlossingswerk was volbracht en Ik weer in mijn rijk van licht en zaligheid was opgevaren. En van de kant van deze discipelen is mijn leer ook zuiver gebleven, en de mensen vernamen over Mij dat Ik hun Verlosser was van zonde en dood.

Zij werden door mijn apostelen onderwezen dat zij de weg naar het kruis moesten gaan en een leven in liefde leiden, om het doel van hun aardse leven te vervullen en om na hun dood mijn rijk binnen te kunnen gaan. Mijn discipelen werden door Mij met de waarheid vertrouwd gemaakt en zij gaven ook diezelfde waarheid verder, omdat mijn geest in hen kon werken.

Aanvankelijk namen nu ook de mensen mijn zuiver evangelie aan en waren ijverig om eveneens een leven in liefde te leiden. En daardoor wekten ook zij de geest in zich tot leven en Ikzelf kon in hen werken. En zo werd mijn leer ook een bepaalde tijd zuiver gehouden. Mijn discipelen gaven het leraarschap door, aangezien ze de geestelijke toestand zagen van hen die zij als hun opvolgers aanwezen.

Maar het duurde niet lang meer, of de mensen eigenden zich ook zelf zo'n leraarschap toe. Gedeeltelijk uit een zekere eigenliefde, gedeeltelijk uit een al te grote ijver om mijn wil te vervullen, zonder daartoe echter de innerlijke roeping af te wachten.

En zo kwam het dat dit leraarschap dan willekeurig werd toegekend. Dat niet meer de innerlijke begaafdheid - de geestestoestand van een mens - maatgevend was, maar uiterlijke omstandigheden mede een rol speelden. En nu kwam ook steeds meer de zuivere waarheid in gevaar, wat echter niet werd ingezien - juist vanwege de niet ontwaakte geest van deze leerkrachten.

Maar de mensen aan wie het evangelie verkondigd werd, hun werd het recht ontzegd zich een eigen oordeel te vormen en hun twijfels uit te spreken over de onvoorwaardelijke waarheid van dat, wat hun geleerd werd.

Die zich als geestelijke leiders beschouwden waren van hun missie en haar waarde overtuigd en verdroegen geen tegenspraak. En degenen die onderwezen werden, werd het als plicht opgelegd, onbeproefd alles als waarheid te aanvaarden wat hun werd aangeboden. De waarheid kon slechts zolang zuiver behouden blijven, zolang haar behoeders zelf een ontwaakte geest hadden. Maar spoedig overheerste het aantal van hen die in "ambt en waardigheid" waren aangesteld, zonder door mijn geest verlicht te zijn. En iedere tegenwerping van een geestelijk gewekte mens werd verworpen.

De macht van hen die onverlicht waren steeg onophoudelijk, de zuivere waarheid werd vermengd met dwalingen, met opvattingen die het resultaat waren van menselijk denken en door hen als "goddelijke waarheid" werd voorgestaan. En of nu ook steeds weer geestelijk ontwaakte mensen probeerden de dwaling uit te roeien -

mijn tegenstander gelukte het zich te handhaven, want de macht van zijn aanhangers was reeds te groot en de zuivere waarheid werd niet meer als zodanig herkend. En zo kunt u het zich indenken dat in de loop van de tijd zich iets anders als kerk van Christus ontwikkeld heeft dan die, welke door Mij op aarde gegrondvest werd.

Alleen zo is het te verklaren dat er een organisatie aan de macht kwam, dat er binnenin deze organisatie steeds weer scheuringen ontstonden, terwijl Ik de door Mij gegronde kerk steeds alleen als een geestelijk gebouw beschouwd wil hebben, dat alle mensen omvat die in de waarheid leven ten gevolge van een leven in liefde dat blijk geeft van een levend geloof en een ontwaakte geest. En deze kerk is ook tot in deze tijd blijven bestaan, want mijn geest kon steeds weer worden uitgestort over mensen die hun best deden in de liefde te leven en mijn wil te vervullen.

En zo kon ook aan dezen steeds weer de zuivere waarheid worden geopenbaard die alle dwalingen onthult. En ieder mens die ernstig naar de waarheid verlangt, zal ook opheldering gegeven worden, hoe het komt dat de mensheid in een verward denken kon geraken en ook niet bereid is zich daar vrij van te maken. Doch voor een ieder zal het nu begrijpelijk zijn dat de massa nooit ontvankelijk is voor de waarheid, maar bereidwillig instemt met de dwaling. Daarom moet ieder afzonderlijk proberen zich los te maken van verkeerde opvattingen, zodra hij de genade heeft dat hem van Mij uit de zuivere waarheid wordt aangeboden. Want als hij er maar ernstig naar verlangt, zal hij ook de waarheid van de dwaling kunnen onderscheiden, en hij zal dan ook behoren tot de kerk die Ik zelf op aarde heb gesticht.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte