Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/8303

8303 Verlossingswerk en de geestelijke motivatie ervan

19 oktober 1962: Boek 87

Er wordt u steeds weer uitsluitsel gegeven over de missie van de mens Jezus op aarde, omdat u juist daarover een zo gebrekkig weten werd toegevoerd van de kant van diegenen die zich geroepen wanen u te moeten onderrichten, die echter zelf niet zijn doorgedrongen in dieper weten, daarom ook over het verlossingswerk en de geestelijke motivatie ervan te weinig zijn opgehelderd om hun medemensen te kunnen onderrichten. En zo hebben de mensen het nooit juist begrepen en weten daarom ook niet welke grote betekenis het verlossingswerk heeft voor de gehele mensheid. Ze weten niet dat het hele doel van het aardse leven onvervuld blijft, wanneer ze niet de weg nemen naar het kruis, naar de goddelijke Verlosser Jezus Christus.

De mensen weten niet dat de aanleiding van hun menszijn op deze aarde de grote oerzonde van de vroegere afval van de geesten van God is, dat de hele aarde evenals alle scheppingen in het universum pas de gevolgen waren van die zondeval en dat deze scheppingen alleen het doel hebben, het gevallen geestelijke weer terug te voeren naar God. Want dit gaat opgelost in ontelbare partikeltjes door de scheppingen heen en legt zo langzaam de weg af, terug naar God. Het is weliswaar een onuitsprekelijk kwellende toestand waarin het geestelijke zich gedurende zijn terugweg bevindt, want het is onvrij en krachteloos. En hoewel het opgeloste geestelijke het zelfbewustzijn is afgenomen, zo wordt toch het geestelijke de kwellingen van de verbanning in de scheppingswerken gewaar, omdat het voor zijn afval van God zich in volledige vrijheid ophield en voor het geestelijke elke kluistering een toestand van kwelling is. De mateloze kwellingen van de verbanning in de vorm - hetzij de gesteente- en planten- of dierenwereld waar het doorheen moet trekken - volstaan echter niet om die onmetelijke schuld te delgen, welke de geestelijke wezens op zich hadden geladen door hun opstand tegen God. Want de wezens stonden in het helderste inzicht. Ze waren op de hoogte van hun oorsprong en werden voortdurend door de liefde Gods doorstraald, die hun daardoor onmetelijke gelukzaligheid bereidde. En zich van hun herkomst bewust weerden ze deze liefdeskracht af en werden daardoor een prooi van de duisternis.

Deze grote oerschuld dus kon niet worden afgelost door nog zo grote kwellingen in de toestand van verbanning. En eeuwig zou daarom de gevallen wezens het binnengaan in het lichtrijk ontzegd zijn gebleven, wanneer niet de delging van de schuld zou zijn overgenomen door een Wezen van het licht dat zich in liefde voor de gevallen broeders aanbood om het werk van genoegdoening te verrichten. Voor dit Wezen van het licht, een niet gevallen Oergeest die zich in de mens Jezus belichaamde op aarde, was wat het wilde volbrengen een uniek werk van erbarmen, want het daalde uit het licht neer in de duistere sferen van het zondig geworden geestelijke. Het daalde af in het rijk van de tegenstander van God, van de eerst gevallen oergeest Lucifer, die zijn aanhang geketend hield en een ontzaglijke koopprijs eiste voor elke ziel. En deze koopprijs heeft de mens Jezus betaald door Zijn verlossingswerk, door een gang van onmetelijk lijden en kwellingen, die eindigde met de dood aan het kruis. Hij deed dus de grote oerschuld van het eens gevallen geestelijke teniet en ook de zondeschuld van alle mensen op aarde, die gevolgen waren van hun toebehoren aan de tegenstander Gods.

Hij volbracht een uniek werk van barmhartigheid en Hij kon het alleen uitvoeren omdat Hij vol liefde was, omdat Hij zich zelf als mens op aarde zo gevormd had dat de eeuwige Godheid - de Liefde zelf - in Hem verblijf kon nemen, dat Ze Hem geheel en al doorstraalde met liefdeskracht en deze Liefde nu ook het offer aanbood, dat nu echter ook ieder mens vrijwillig moet aannemen om vrij te worden uit de macht van de tegenstander. Want de mens is het door de scheppingswerken heen tot God terugkerende geestelijke, dat zich in zijn afzonderlijke partikeltjes weer verzameld heeft en zich als ziel in de mens mocht belichamen, om nu bewust ook het laatste stuk van de terugweg te gaan en nu ook bewust de hulp van Jezus Christus aan te nemen, zonder welke zijn opwaartse streven zonder succes zou blijven.

Aan Jezus Christus kan en mag geen mens voorbijgaan, want er is geen bevrijding uit de macht van de tegenstander van God zonder Hem, Die door Zijn dood aan het kruis de tegenstander heeft overwonnen en hem iedere ziel nu zal ontrukken die vrijwillig de weg naar het kruis neemt, die Jezus vraagt om vergeving van haar schuld en om hulp om weer terug te keren tot de Vader. Dit weten van de betekenis van het verlossingswerk moet de mensen worden overgebracht. Dan pas zullen ze zich vrijwillig tot Hem wenden en met Zijn hulp ook hun doel bereiken. Ze zullen terugkeren in hun vaderhuis, naar hun God en Schepper, en nu ook eeuwig bij Hem blijven.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte