Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/7618b

7618b Waar kwam het kwade vandaan?

10 juni 1960: Boek 80

Het kan echter niet ontkend worden dat de mens het kwade in zich heeft, want hij bevindt zich nog lang niet in de rechtmatige orde, hij staat nog „buiten MIJ“ en moet eerst weer in de ordening van eeuwigheid zijn binnengegaan - om dan als „volmaakt“ - ook al het kwade van zich te hebben afgestoten, om een goddelijk wezen te zijn: Mijn evenbeeld!

Het kan echter wederom niet gezegd worden dat bij de geboorte van de mens van MIJ uit het boze in hem gelegd wordt, want dat is niet volgens de waarheid. Integendeel: de ziel, die nu het menselijke lichaam bewoont, is een samenvoeging van onrijpe deeltjes die zich alle nog niet in de rechtmatige ordening bevinden en pas gedurende het aardse leven deze ordening moeten binnengaan. De ziel bevindt zich nog ver van MIJ als zij de belichaming als mens aanvaardt en zij moet zich met MIJ verenigen. De vrije wil moet weer de volmaaktheid, die de oergeest eens bezat, nastreven, hij moet zich van alle negatieve gedachten vrijmaken.

En zo zal ook de mens alleen positieve gedachten in zich laten opkomen, hoe meer hij er naar streeft naar MIJ toe te gaan en zich met MIJ tracht te verenigen. Dan dringt hij al het kwade uit zich, hij probeert de ordening tot stand te brengen, hij vindt in alles de juiste maat: hij is weer goed, zoals hij was in het allereerste begin. Het kwade is alleen buiten het goddelijke: het is de weerspannigheid tegen GOD.

IK echter kan niet tegen MIJZelf weerspannig zijn. Mijn Oerwezen is LIEFDE. IK kan altijd alleen geven en gelukkig maken. IK kan echter het wezen niet dwingen, aan te nemen wat IK hem schenk. Het moet ook kunnen afwijzen omdat het een vrije wil heeft. Zodra het echter Mijn Liefde afwijst, verzet het zich tegen Mijn Liefde en plaatst zich buiten de stroomkring van Mijn Liefde.

Dan wordt het positieve in het negatieve veranderd en het wezen gaat nu die toestand binnen waarin het verkeerd gaat denken en willen - en verwijdert zich steeds verder van MIJ.

Het terugvoeringsproces verkleint slechts langzaam de grote verwijdering. Maar zolang het wezen nog niet de laatste toenadering tot MIJ gezocht en gevonden heeft, zijn er ook nog verkeerde gedachten in hem - omdat ze tegen MIJ gericht zijn - dus slecht zijn en gedurende het menszijn in het tegendeel veranderd moeten worden. En wanneer de mens de vereniging met MIJ zoekt in vrije wil, dan verweert hij zich tegen elke verkeerde gedachte. Hij zoekt en wil alleen het goede - het goddelijke - hij wil weer worden zoals hij was in het allereerste begin, Mijn evenbeeld, Mijn kind, dat met MIJ verbonden blijft tot in alle eeuwigheid.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte