Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/7387

7387 De voorbede voor zielen in de diepte

7 augustus 1959: Boek 78

U weet niets van al het lijden van een niet verloste ziel in de diepte. En al wordt ze u ook beschreven, dan zult u er zich toch geen voorstelling van kunnen maken. Want het is ondraaglijk en geen mens zou in het lichamelijke leven zulke kwellingen kunnen verdragen zonder zijn aardse leven daarbij te verliezen. En toch blijven deze zielen in de duisternis waar hun zulke kwellingen worden aangedaan, omdat ze in hun wezen nog zo halsstarrig zijn en God weerstrevend, dat hun geen ander lot te wachten kan staan, want het is hun eigen schuld. Het is een toestand die ze te allen tijde zouden kunnen veranderen, wanneer ze het maar wilden. En “hij die wil, hem geschiedt geen onrecht” wanneer hij een lot moet dragen dat nu eenmaal zijn weerstand zelf heeft veroorzaakt. Toch zijn deze zielen te beklagen, want hun halsstarrigheid laat ook geen klein lichtvonkje opflitsen. Want ze keren zich er koppig van af en blijven vaak eeuwige tijden in hun door eigen schuld ontstane gemoedstoestand, eer er een kleine vermindering van hun weerstand te bespeuren valt. Maar eerder kan hun lot ook niet worden verbeterd. En daarom kan er van eeuwige kwelling en verdoemenis worden gesproken, wanneer daarmee het lot bedoeld wordt van de zielen die op de grootste afstand van God verblijven en niet in het minst bereid zijn hun opvatting te veranderen. Maar deze zielen proberen zich ook te handhaven en hun slechte lusten en neigingen over te dragen op zwakke mensen, in wier nabijheid ze zich soms verdringen om zich door die andere te uiten. Alle mensen worden door verderfelijke geesten lastig gevallen en hoe zwakker een mens is, des te minder lukt het hem ze te verdringen. En vaak wordt hij dan een slachtoffer van deze kwade geesten. Maar iedere mens kan zich tegen hen beschermen doordat hij voor zulke zielen bidt.

Het mag u vreemd in de oren klinken dat u nog uw gebeden zou moeten schenken aan diegenen, die openlijke tegenstanders zijn van uw God en Vader, die als ware duivels te keer gaan in het rijk hierna en ook op aarde in deze laatste tijd, waarin de hel alles heeft uitgebraakt en de aarde door zulke verderfelijke geesten is overspoeld en hun de tol betaalt wanneer de mensen aan hen en hun op- en aandringen toegeven.

Maar tegen al het kwade zult u zich kunnen beschermen door de liefde.

U moet niet houden van hun slechte driften. U moet hun wezen niet vergoelijken of aan hun verlangens toegeven, maar u moet weten dat ze meelijwekkend zijn, dat ze kwellingen hebben te verduren die u door een gebed of een liefdevolle gedachte voor hen zult kunnen lenigen. En u moet hun deze genade van een gebed of liefdevolle gedachte niet weigeren en proberen ze te kalmeren. Dan zult u ook waarlijk door hen gespaard blijven, want ze voelen uw liefde en laten u met rust, omdat ook zij zich van de genade van een gebed voelbaar bewust worden, omdat er zelfs een mogelijkheid bestaat dat ze verslappen in hun praktijken en zich bezinnen op iets beters, wat weliswaar bewuste voorbede vergt, omdat zulke zielen al te zeer verhard zijn om zich dadelijk aan een verandering te onderwerpen.

Maar het is niet zonder hoop. En eraan denkend dat u voortdurend door zulke verderfelijke geesten bent omgeven in deze laatste tijd voor het einde, zou u zich bewust om hen moeten bekommeren en steeds weer liefdevolle gedachten uitzenden naar die wezens, die zich werkelijk in een beklagenswaardige toestand bevinden, waardoor ze hulp nodig hebben. Ze bevinden zich echter in deze toestand door eigen schuld, daarom is er niet steeds succes te verwachten. Maar geen gebed is zonder uitwerking van kracht en geen gebed is daarom tevergeefs. Het helpt zielen te verlossen uit de diepte, wanneer het is uitgaat naar zulke wezens die zonder hulp niet uit de diepte kunnen worden verlost. Wees daarom niet bang voor hun kwellingen, waaraan u allen bent blootgesteld. Bejegen ze daarentegen alleen met goede gedachten en een liefdevolle wil om te helpen, en ze zullen dat voelen en u vooreerst met rust laten. En ze zullen niet meer van u weggaan, wanneer ze voelen dat er verlossende kracht van u uit gaat. U hebt zoveel mogelijkheden om verlossend bezig te zijn en u doet het niet bewust. Slechts een medelijdende gedachte is toch al voldoende voor die zielen uit de diepte, die zonder hulp de kracht en de wil niet kunnen opbrengen zich uit de diepte los te maken. Eerst moet hun weerstand worden gebroken en daar is liefde voor nodig.

Van zulke wezens uit de diepte te houden, kan van u mensen niet worden verlangd, omdat u tot dergelijke liefde niet in staat bent. Maar diep medelijden moet u vervullen wanneer u aan de onmetelijke kwellingen denkt, waaraan deze wezens zijn overgeleverd. En deze zult u moeten proberen te verzachten, en u kunt het door medelijdende gedachten en de wil om hen te helpen. Er kan u niet worden beschreven, van welke aard hun kwellingen zijn. Maar dat ze onuitsprekelijke kwellingen te verduren hebben, is zeker. En dat moet u aansporen tot liefdevolle voorbeden, vanuit de wil ze hulp te bieden. En de sfeer rondom u zal gereinigd worden, want ze zullen u allen met rust laten - u, die voor hen als vrienden herkenbaar bent door uw licht en de kracht die van u uitgaat. Op deze manier zult u veel verlossingswerk kunnen verrichten, die u eens grote dankbaarheid zal opleveren in de eeuwigheid.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte