Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/7216

7216 Wie Mij voor de wereld belijdt

28 november 1958: Boek 76

Wie schroomt Mij voor de wereld te belijden, is nog niet van mijn geest vervuld. Hij is slechts een leeg vat, een dode vorm zonder geest en leven, want het leven erkent Mij en belijdt Mij ook tegenover de medemensen. En u zult ook in staat zijn daaraan de vormchristenen te herkennen, dat ze angstvallig vermijden mijn naam uit te spreken, dat ze niet spreken over Mij en mijn verlossingswerk, dat ze zich maar zelden met geestelijke gesprekken inlaten en dan ook alleen met onbehagen.

En u herkent ze als "dode" aanhang. Want waar mijn geest werkzaam kan zijn, wordt met de grootste blijmoedigheid ook mijn naam beleden en wordt de mens van binnenuit gedrongen Mij te bekennen voor de wereld.

En wanneer u er nu op let, hoe weinig "christelijk" de mensen zich gedragen, hoe ze alles trachten te ontwijken wat met religie of christendom - hetzij kerken of andere verkondigingen van het woord - samenhangt, wanneer u erop let hoe alles met heimelijkheid omhuld wordt, hoe de mensen in gezelschap schromen een thema aan te voeren dat over God, over Jezus Christus, over het geestelijke rijk of over de opdracht op aarde van de mensen gaat, dan is het ook gemakkelijk te raden hoe de beslissing van de mensen eens zal zijn, wanneer er een getuigen voor of een afwijzen wordt geëist van Hem die de wereld heeft verlost van zonde en dood. Dan zullen er slechts weinige uit volle overtuiging voor Mij en mijn naam opkomen.

Maar de meeste zullen zich inhouden, hebben zich misschien in hun hart nog niet geheel losgemaakt, maar bezitten geen geloofskracht om ook de gevolgen van een werkelijke bekentenis op zich te nemen.

Er zullen er maar weinige zijn die standhouden tegen de benauwenissen die werken zijn van mijn tegenstander kort voor het einde. Dan zal dus blijken wie verlost is van zonde en dood. Want alleen deze belijdt mijn naam luid in het openbaar, alleen deze brengt de kracht op om te weerstaan, wanneer hem wordt gesommeerd Mij te verloochenen. Alleen het levende geloof levert de mens deze kracht op. Alleen het levende geloof verzekert het werkzaam zijn van mijn geest in de mens en dus ook een vast vertrouwen op mijn bijstand in de tijd van het einde. En dat is de tijd waarin de geesten van elkaar zullen worden gescheiden, waarin het duidelijk zichtbaar is wie tot de mijnen behoort en behoren wil en wiens christendom tot nu toe slechts "vorm" is geweest.

Dan zal het niet voldoende zijn, aanhanger van deze of die geloofsrichting te zijn, maar moet de mens Mij zelf in Jezus Christus aanhangen. Hij moet zo levend met Mij verbonden zijn, dat hij niet anders kan dan luid mijn naam te verkondigen als die van zijn God en Verlosser.

En dan zal hij ook door Mij worden aangenomen. Ik zal ook hem bekennen in het rijk van het licht. Ik zal mijn belofte vervullen: "Wie Mij belijdt voor de wereld, die zal Ik ook voor mijn Vader belijden." Want deze heeft Mij zelf erkend in Jezus Christus en mijn geest is in alle volheid in hem.

Doch wee degenen die Mij verloochenen.

Ze behoren nog tot de aanhang van mijn tegenstander en zijn en blijven weer eindeloos lange tijd van hem. Maar ze waren ervan op de hoogte dat Ik de erkenning van mijn naam verlang. Ze waren niet onwetend en moeten zich daarom ook verantwoorden op de dag van het oordeel. Dan zal Ik dus komen om de "levenden" en de "doden" te oordelen.

Begrijp deze woorden: Het leven komt alleen voort uit Mij en wie van Mij is, zal leven. Maar zij die zich van Mij afkeren zullen aan hun einde komen, doordat ze Mij verloochenen wanneer de laatste beslissing van hen wordt geëist.

En hun aantal zal groot zijn, maar slechts klein mijn kudde, die Ik binnenleid in de gelukzaligheid.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte