Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/6931

6931 Aardse kennis is geen wijsheid

30 september 1957: Boek 74

Ook al denkt u wijs te zijn, u bent het niet zolang Ik mijn licht, dat uw geest verlicht, niet bij u naar binnen kan laten stralen. Want wat u als kennis beschouwt zal u niet gelukkig maken, zelfs al benadert het de waarheid. Want het is enkel aardse kennis, kennis die over al datgene gaat wat u voor het aardse leven wetenswaardig dunkt. En zou u morgen reeds uw lichamelijk leven moeten opgeven, dan zou voor u ook deze kennis verloren zijn wanneer u geen geestelijke vooruitgang zou kunnen aantonen. U bezit echter niet de wijsheid als u daar niet geestelijk naar streeft.

Wijsheid is het inzicht in het weten dat onvergankelijk is, dat alleen van Mij uitgaat en toestroomt naar degene die er innig naar verlangt. U mensen echter hecht altijd alleen maar waarde aan de resultaten van het denken en u ontkent elke waarde van geestelijk verkregen resultaten. U bewijst daarmee alleen maar dat het nog erg donker is in u, dat er in u nog geen licht straalt, dat u in een betreurenswaardige toestand voortgaat omdat de tijd die u tot nu toe op aarde leefde, nutteloos was.

U jaagt waardeloze goederen na als u zich tevreden stelt met de kennis die u tot nog toe verworven heeft, die uitsluitend antwoord gaf op aardse vragen, die problemen oploste die geestelijk gezien waardeloos zijn. U bereikt niet het doel van uw aardse leven, dat alleen daarin bestaat de geestelijke duisternis waarin uw zielen zich bevinden te veranderen, uw omhulsels op te lossen, die het binnendringen van het licht verhinderen.

U mensen beseft niet eens uw aardse levensdoel. U kent niet de eigenlijke opdracht die u is gesteld, maar u gelooft van uzelf wijs te zijn als u kennis bezit die alleen aards georiƫnteerd is, als u over een helder verstand beschikt en dit goddelijk geschenk alleen benut om in zuiver wereldlijke richting te onderzoeken en te piekeren. U kunt op aarde tot hoog aanzien komen, u kunt ook iets groots presteren in verhouding tot uw medemensen, maar u kunt uzelf niet wijs noemen, want u zult krachtens uw verstand niets kunnen doorgronden wat buiten het bereik ligt waarin u als mens leeft. En aan het einde van uw leven zult u moeten bekennen dat u niets weet als u bewust uw einde ziet naderen, wanneer u er vlak voor staat door de poort van de eeuwigheid te gaan en u over het succes van uw aardse leven nadenkt. Dan zal de zelfverzekerdheid die u had, u verlaten. Dan zult u zich misschien ook bewust worden van de nutteloosheid van al uw moeiten en u zou dankbaar zijn voor een flauw lichtschijnsel dat u nog zou kunnen verkrijgen over het eigenlijke levensdoel van de mens.

Wordt u, die denkt wijs te zijn, nu tijdens uw aardse leven een licht aangeboden, dan versmaadt u het uit arrogantie. Want onder de indruk van een schijnlicht bespeurt u niet het zachte schijnsel dat intussen uw hart zou binnendringen, terwijl het schijnlicht - dat wil zeggen: uw verstandelijke kennis - geen innerlijke helderheid verspreidt.

U zou een licht - al straalt het ook ongewoon - nooit moeten afwijzen. U zou niet moeten trachten met het verstand zo'n licht te verklaren. U zou de ogen die door het schijnlicht reeds verzwakt zijn moeten sluiten en het ware licht uw hart binnen moeten laten stralen, dat wil zeggen: eens al uw aardse kennis opzij zetten en alleen stil luisteren wanneer wijze woorden uw oor binnendringen. U zou er eens de tijd voor moeten nemen, uw gedachten te laten dwalen in een voor u onbekend gebied, en er naar moeten verlangen ook daarover opheldering te verkrijgen. En iedere gedachte van dien aard zal u tot zegen worden. Want dan zult u een weten ontvangen dat u nu als "wijsheid uit God" herkent en dat u waarlijk meer succes zal opleveren dan de door u nagestreefde wereldse kennis, die vergaat zoals uw lichaam vergaat en de ziel niet het geringste voordeel heeft gebracht, die haar in dezelfde duisternis liet als waarin ze de aarde betreden heeft als mens.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte