Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/6615

6615 De VADER spreekt met Zijn kind

7 augustus 1956: Boek 71

Zoals IK tot Mijn discipelen gesproken heb, toen IK op aarde leefde, zo spreek IK ook heden nog tot allen die MIJ willen horen. Waar er maar een mens is die dit gelooft en zich voor MIJ openstelt, daar laat IK ook Mijn Stem weerklinken. Alleen vind IK dit geloof maar zelden en daarom kan IK ook maar zelden een mens rechtstreeks aanspreken, zelfs, als alle overige voorwaarden vervuld worden, als de mens door liefdewerken zich zo vormt, dat IK bij hem aanwezig kan zijn - wanneer hij zijn hart heeft gereinigd en als woonplaats voor MIJ heeft bereid.

Maar het geloof MIJ direct te kunnen vernemen is desondanks niet voorhanden, en daarom verzuimt de mens het voornaamste; van binnen te luisteren naar Mijn Stem, naar de uiting van Mijn Liefde, naar het teken van Mijn tegenwoordigheid, naar Mijn Woord.

Dat het geloof daaraan verloren is gegaan, daar het hun ongeloofwaardig lijkt MIJ rechtstreeks te vernemen, is een bijzonder kenteken van de geestestoestand van de mensen. Het is een bewijs dat hun het werkzaam zijn van Mijn GEEST niet meer duidelijk is, dat zij ook de woorden van de Schrift (de bijbel) niet meer begrijpen.

Het is verder een bewijs dat het streven naar de gaven van de GEEST achterwege blijft. Dat zij dus over de uitwerking van een leven in liefde, over een juiste levenswandel voor MIJ, niets meer weten, anders zouden toch de mensen moeite doen geestesgaven te verkrijgen en zij zouden dan ook binnendringen in dit weten over de kracht van de geest. En dit is zeer bedenkelijk, dat de mensen in MIJ niet meer de VADER zien - maar alleen nog hun GOD en Schepper, als zij nog aan MIJ geloven. De verhouding van kind tot VADER is hun vreemd - en zodoende houden zij het natuurlijkste voor onmogelijk, dat de VADER tot Zijn kind spreekt.

Slechts heel zelden is dit geloof aanwezig en het moest toch ieder mens vervullen, dan pas zou ook ieder mens zich moeite geven alle voorwaarden na te komen die gesteld worden om door Mijzelf aangesproken te kunnen worden. Want IK kan MIJ niet te kennen geven als niet het bewuste luisteren vooraf is gegaan, om geen geloofsdwang uit te oefenen. Maar IK zal ook van tijd tot tijd Mijn Stem laten weerklinken, maar alleen in hen wier harten sneller voor MIJ slaan, die MIJ in liefde zijn toegedaan, opdat zij dan vaker binnen in zichzelf luisteren en Mij de mogelijkheid geven MIJ te uiten.

Wie echter dit geloof niet heeft, die heeft ook nog niet de juiste verhouding met MIJ, alhoewel hij gelooft geroepen te zijn om voor Mij en Mijn rijk werkzaam te zijn. Want zolang hij nog Mijn rechtstreekse aanspreken in twijfel trekt, is ook zijn geloof nog niet zo levend dat hij zich als een kind tot zijn VADER wendt, en Zijn Stem verlangt te horen. Maar dit is een tekort, dat ook de geestelijke nood bewijst waarin de mensheid zich bevindt in de laatste tijd vóór het einde. Dat de mensen nog zo ver af zijn van MIJ, DIE echter bij hen allen aanwezig zou willen zijn.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte