Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/6189

6189 Het werk van verlossing - Losprijs - Vrije wil

14 februari 1955: Boek 67

Ik bracht de geknechte zielen hulp in hun nood, want ze voelden de slavernij en konden zich er niet alleen uit bevrijden. Ze waren gevangen genomen door een gebieder die sterk was en meedogenloos, bij wie elke liefde ontbrak en die daarom zijn slaven in harde boeien sloeg die ze zonder hulp niet konden losmaken.

Deze hulp nu bracht Ik de mensen, omdat Ik als eveneens Heer en Gebieder ook de macht had boeien los te maken. Maar eerst moest Ik hem overwinnen. Ik moest met hem de strijd aanbinden. Ik moest eerst het recht verwerven zijn eigendom te bevrijden. Want u mensen waren zijn eigendom, omdat u zichzelf aan hem had overgegeven door uw wil.

Uw nood was uw eigen schuld, maar Ik had medelijden met de mensheid, omdat Ik Mijn schepselen liefhad ondanks dat ze zich vrijwillig van Mij afkeerden. En dus dwong Ik Mijn tegenstander tot de strijd. En Ik overwon hem met het wapen van de Liefde. Ik bood hem een hoge losprijs.

Ik liet Me vrijwillig aan het kruis slaan. Ik gaf Mijn leven aan het kruis om hem te bewijzen dat Mij Liefde voor u mensen tot alles in staat was, om u redding te brengen. Ik liet zijn knechten en beulen ongehinderd hun afschuwelijke daden jegens Mij voltrekken.

Mijn Liefde voor u mensen was zo diep, dat Ik alle lijden en smart op Me nam om u daarvan te bevrijden. Mijn tegenstander en zijn aanhang mochten bij Mij dat verrichten, wat u door uw afval van Mij had verdiend en wat hij bij u voortdurend wilde uitoefenen, wanneer Ik u niet verloste uit zijn macht.

Ik betaalde dus voor u de zondeschuld. Ik gaf Me in zijn handen, zodat hij zich op Mij kon uitrazen, ofschoon Ik niet van hem was. En hij moest u daarvoor vrijlaten, omdat Ik voor u de boete deed. Ik nam de strijd tegen hem op, maar Ik voerde die alleen met het wapen van de Liefde. Ik brak echter zijn macht, die hij nu niet meer op u kon uitoefenen, omdat u vrij werd uit zijn macht door Mijn verlossingswerk.

Hij kan alleen nog daar onbeperkt heersen, waar Ik en Mijn verlossingswerk niet worden erkend. Want dezen blijven vrijwillig in zijn macht en zijn daar nu ook zolang aan prijsgegeven, totdat ook zij naar Mij roepen opdat Ik hen help in hun nood.

Het losgeld heb Ik voor alle zielen betaald. Dus door Mijn tegenstander kan geen ziel in de diepte worden gehouden, die naar boven verlangt, die voornemens is zich door Mij te laten verlossen, die Mij als haar Heer erkent en daarom ook Mij wil toebehoren.

Maar Ik kan haar niet tegen haar wil bevrijden van Mijn tegenstander, want dan heeft hij recht op deze ziel, omdat ze inwendig voor hem kiest. De wil van de ziel is bepalend of Mijn verlossingswerk ook haar ten goede komt, of ze deel heeft aan de genaden van het verlossingswerk, die haar onmetelijk ter beschikking staan, maar haar niet tegen haar wil kunnen worden gegeven.

Ik daal wel af in de diepte en breng de zielen in de diepte redding, maar Ik dwing geen ziel Mij te volgen. Ik maak echter ook de zwaarste ketenen los, wanneer de ziel Mij daarom vraagt, wanneer ze bereid is Mij te volgen, wanneer ze de macht van Mijn tegenstander wil ontvluchten. Ik geef allen de vrijheid die ze begeren, want Ik ben aan het kruis gestorven voor alle mensen, omdat alle mensen Mijn schepselen zijn die Ik liefheb vanaf het allereerste begin.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte