Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/5855

5855 De nood van de zielen in het hiernamaals - Jezus Christus

16 januari 1954: Boek 63

Haal u de nood voor de geest van de zielen in het geestelijke rijk die onvolmaakt gestorven zijn, die op aarde geen geloof hadden aan een voortleven na de dood en die zich nu overgeplaatst zien in donkere, verlaten streken zonder licht en zonder vrede. Ze dwalen rond en vinden de weg niet. Hun lot is treurig, want ze zijn meestal eenzaam, of samen met net zulke ongelukkige wezens. En omdat hun elk geloof ontbreekt, zoeken ze ook geen toevlucht tot God, want ze komen daarboven aan zoals ze hier gestorven zijn en hun gedachten gaan nog in dezelfde richting als op aarde. Ze menen alleen dat ze lokaal zijn overgeplaatst en denken er ook niet over na hoe zoiets zou kunnen gebeuren. En daarom bevinden ze zich in grote geestelijke nood en weten ze daaruit geen uitweg. Mensen die geen liefdevolle gedachten navolgen in dat rijk, kunnen vaak eindeloos lang in deze toestand blijven. En deze zielen zijn buitengewoon betreurenswaardig en toch zijn ze alleen te helpen door voorbede, dat ze kracht krijgen overgebracht om hun wil juist te richten. Maar volgen een ziel hulpvaardige gedachten na, dan ervaart ze deze ook als weldadig en ze houdt zich voortdurend op in de nabijheid van diegenen van wie de krachtstroom uitgaat. Dan vindt de ziel ook gemakkelijker een uitweg uit haar situatie. Ze zinkt niet weg in een apathische toestand maar laat zich gemakkelijk de weg wijzen door behulpzame leiders.

Het ongeloof eist de meeste slachtoffers, want een ziel die op aarde niet wilde geloven, kan in het geestelijke rijk niet een uitweg worden gewezen die ze steeds heeft afgewezen. En daarom moet zo’n ziel zich eerst bewust worden van haar kwellende toestand, waarin ze door haar ongeloof is terechtgekomen. In haar grootste verlatenheid is ze dankbaar wanneer een wezen haar nadert en dan neemt ze ook onderrichtingen aan. Ze denkt erover na en zal al enige verlichting bespeuren wanneer ze gewillig is om aan te nemen, terwijl haar kwellingen zich nog vergroten als ze zich daartegen verzet.

Van de kant van God worden alle mogelijkheden benut om ook deze zielen in de duisternis nog te helpen in het licht te komen. Maar de vrije wil blijft ook in het rijk hierna onaangetast en daarom is een grote verlossingsarbeid nodig om deze wil toch te veranderen, dat hij zich naar God keert, dat de ziel toch tot het inzicht komt, dat ze een Heer boven zich erkent aan Wie ze zich nu moet overgeven, wil ze uit haar kwelling bevrijd worden. Ze moet leren geloven, want pas door het geloof begrijpt ze de liefde van de goddelijke Verlosser Jezus Christus. En pas in het geloof roept ze Hem aan en dan zal ze ook geholpen worden.

Zouden de mensen weten hoe vreselijk de uitwerking van het ongeloof bij hen is na hun lichamelijke dood, dan zouden ze waarlijk al op aarde alles doen om tot zekerheid te komen over wat er van hen verlangd wordt te geloven. Ze zouden opheldering wensen om het goede te doen op aarde. Doch de kwellingen van zulke zielen kunnen de mensen wel beschreven worden, maar er kan hun geen blik in het geestelijke rijk verleend worden. En er scheiden talloze zielen van de aarde in een toestand van totaal ongeloof. En gelukkig zijn diegenen die zo op aarde leefden dat hen goede gedachten navolgen. Gelukkig zijn diegenen, aan wie in voorbede gedacht wordt en aan wie daardoor kracht overgebracht kan worden. Want bij hen zullen zich spoedig wezens voegen en deze zullen hen leiden naar de Bron van het licht. Doch eindeloos lang blijven de zielen in de duisternis die weinig hulp krijgen of die de helpers afwijzen. Die de weg naar Jezus Christus niet vinden, Die alleen hen zal verlossen uit de nacht van de dood.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte