Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/5478

5478 Het bloed van Christus - De zondeschuld

2 september 1952: Boek 60

Voor u mijn kinderen op aarde heb Ik mijn bloed vergoten. Voor u ben Ik de zwaarste weg gegaan, want Ik wilde u redden uit de diepte, die u nooit uit eigen kracht zou hebben kunnen verlaten. Voor u stierf Ik de dood aan het kruis. Het offer dat Ik God de Vader wilde brengen werd aangenomen, het werd voor u gebracht. U mensen mocht er dus uw voordeel mee doen. Wat Ik van God afsmeekte en waarvoor Ik het offer heb gebracht, moest u ten goede komen, omdat u absoluut hulp nodig had in de toestand waarin u zich bevond toen Ik op aarde nederdaalde.

Maar Ik wist ook dat niet alleen de mensen in mijn tijd op aarde noodlijdend waren. Ik wist dat zolang de aarde bestaat de mensen er hun aardse opdracht niet konden vervullen, omdat zij te zwak waren. En Ik had medelijden met de gehele mensheid, ook met die uit het verleden en in de toekomst, en Ik sloot alle mensen in het verlossingswerk in. Voor alle mensen verwierf Ik genade zonder beperking, waarvan zij nu gebruik kunnen maken om hun doel op aarde te bereiken.

Mijn offerdood was een werk van allergrootste barmhartigheid. Ik nam in vol bewustzijn en in vrije wil een lijdensweg op Mij die Ik zonder de goddelijke liefdeskracht niet zou hebben kunnen verdragen. Maar de ontzettende nood der mensheid wekte mijn medelijden en liet Mij alles op Me nemen wat maar mogelijk was om haar te helpen. Ik wist wel dat de gehele vergoddelijking van mijn wezen mijn verlossingswerk zou bekronen, maar Ik deed het niet voor dat doel maar alleen uit liefde tot het lijdende van God afgevallen geestelijke, dat zo ver van God af en daarom zo onzalig was.

De liefde vervulde Mij met zo'n geweld dat Ik daaruit kracht putte voor het werk van barmhartigheid, zodat Ik leed en stierf voor de mensheid in onuitsprekelijke lichamelijke pijn. Ik gaf mijn leven aan het kruis voor mijn ongelukkige broeders die eens evenals Ik van God waren uitgegaan, maar de weg verlaten hadden die hun eigenlijke bestemming was. Ik kende de zaligheid van Gods nabijheid en had medelijden met het gevallen onzalige geestelijke. Maar Ik kende ook de liefde van God voor al Zijn schepselen, en Ik wilde tot Hem terugbrengen wat zich vrijwillig van Hem verwijderd had.

Mijn liefde tot God was alles overheersend, zoals ook de liefde tot allen die uit Hem waren voortgekomen. Alleen vanwege deze liefde nam God mijn offer aan. En mijn liefde smeekte God om vergeving van de schuld die het gevallene eigen was en niet anders gedelgd kon worden, omdat zij uit liefdeloosheid bestond. Alleen liefde kon daarom dit offer brengen, en dus was het niet de kruisdood op zich, maar de door deze dood bewezen liefde tot de mensen die God nu aannam als verzoening.

Ik heb mijn bloed vergoten voor u mensen en zo de verzoening tot stand gebracht voor dat wat u gedaan heeft. Ik heb uw zonde op Mij genomen en daarvoor geboet. Maar ook u mensen moet uw deel daartoe bijdragen. U moet bereid zijn door mijn kruisdood verlost te worden en u moet willen, dat het genadewerk ook voor u gebracht werd. U moet gebruik maken van de genaden doordat u Mij en mijn verlossingswerk erkent en uzelf vanuit uw wil bij die groep aansluiten, voor wie Ik aan het kruis gestorven ben.

Zonder deze erkenning en uw wil, bent en blijft u met uw zondeschuld belast en in de boei van hem die u ten val heeft gebracht. Ik heb wel voor u allen het werk van verlossing volbracht, maar pas uw eigen wil maakt het doeltreffend voor u, want u kunt nooit tegen uw wil in verlost worden van een zonde die u uit vrije wil begaan heeft. U moet u onder het kruis van Christus stellen, u moet Mij erkennen en Mij aanroepen, u moet aan Mij uw schuld bekennen en vragen of Ik die schuld voor u wil dragen en met mijn bloed wil uitwissen. En ter wille van mijn liefde zal u dan alle schuld vergeven zijn.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte