Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/5067

5067 De op God gerichte wil - Liefdesbanden

20 februari 1951: Boek 57

Voor Mij volstaat het dat uw wil op Mij is gericht, dat u naar de waarheid verlangt en, om met Mij in verbinding te kunnen treden, er naar streeft op Mij te lijken. Dan is ook mijn wil bereid u te bedenken en u zult moeiteloos uw doel bereiken: de uiteindelijke vereniging met Mij die u licht en kracht verzekert tot in alle eeuwigheid. Het zich in gedachten op Mij richten levert voor uw ziel resultaat op, want Ik laat Me niet tweemaal roepen. Ik kom als er maar een gedachte van u naar Mij uitgaat. Want deze gedachte is al het uitstrekken van uw handen naar boven. Uw wil beslist ten gunste van Mij. U keert u zelf van mijn tegenstander af en deze gelegenheid grijp ik aan om u helemaal naar Mij toe te trekken omdat u uw weerstand hebt opgegeven zodra u in gedachten Mij zoekt.

Mijn rijk is niet van deze wereld. Zoekt u Mij in gedachten, dan zet u de aardse wereld al bewust op de tweede plaats, want de wereld laat geen gedachten aan Mij opkomen. Dat wil zeggen: wie in haar is gevangen die denkt niet aan Mij, maar hij is geketend aan degene die in de wereld regeert. Een mens die nog geheel aan de wereld toebehoort kan niet met Mij in verbinding treden, omdat Ik voor hem niet besta zolang hij zijn liefde op de wereld richt. Hij kan mijn leer wel kennen, maar hem ontbreekt het geloof aan de waarheid van deze leer. En dus besta Ik in zijn gedachten ook niet anders dan als een fantasiefiguur van wiens bestaan hem elke overtuiging ontbreekt. Tracht hij echter serieus Mij te doorgronden, dan heeft hij zich al van de wereld losgemaakt. En dan kan Ik hem ook omhoog trekken. Dan hindert hem niets om tot het juiste inzicht te komen, dan richt zijn liefde zich op Mij, op Degene die hij tracht te bereiken.

Ik weet het dus wanneer de scheiding van mijn tegenstander zich heeft voltrokken. En dan kan Ik ook mijn invloed doen gelden, terwijl tevoren de wil eerst moet beslissen tot wie hij zich aangetrokken voelt. Steeds weer zet Ik iemand de voet dwars opdat hij een andere denkrichting zal mogen inslaan die niet alleen de aardse wereld betreft. Ik maak Me op de één of andere manier aan hem bekend opdat hij nadenkt over het Wezen dat hem liet ontstaan. En is hij eenmaal bij deze gedachte aanbeland, dan laat die hem niet meer los. Dan heb Ik hem lichtelijk vastgepakt, wat hem echter niet belast, maar wat hem Mij onafgebroken zal laten volgen zonder weerstand. Hij wil zichzelf niet meer uit deze band bevrijden. Hij heeft zich vrijwillig door Mij gevangen laten nemen, omdat zijn wil Mij zocht en Ik Me liet vinden.

Het is de band van de liefde, de kracht die hem doorstroomt, die van Mij uitgaat en nu in zijn hart weerklank vindt. En deze liefdeskracht wil hij nooit meer ontvluchten, omdat ze zijn wil goed doet. En dat is mijn "vastpakken". Met mijn liefde houd Ik vast wie maar zijn gedachten op Mij richt, want de liefde is geen dwang, omdat ze alleen maar werkzaam is waar de weerstand is opgegeven.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte